Mijn grootmoeder regeerde over de huishouding. Dit was het Den Haag waar gele en blauwe trams reden en waar ik zelf zou wonen, later. Tussen bijlesleraren, voetbalvelden en parken. En de zee.
W.G.Sebald beschrijft zijn entree in Den Haag in 'De Ringen van Saturnus'. Hoe hij uitstapt op Hollands Spoor, de dan al verloederde Stationsstraat inloopt, langs het verdwenen café-restaurant Terminus, waar ik, veelbelovend als ik was, zou 'vergaderen' met Hans Keller, Hans Gomperts en Hella Haasse over een gedichtenprijsvraag die er nooit kwam.
Sebald bereikte het Mauritshuis, maar het bleek nog erg ver lopen naar het strand, vanwaar je, zeiden wij als kind ook, 'Engeland kon zien'. Hij neemt een kamer aan de nog steeds afgetrapte Stationsweg. In een etablissement 'dat zelfs de bescheidenste reiziger meteen met een gevoel van de diepste neerslachtigheid vervulde'. Hij koopt een zak chips, in een buurt vol dichtgetimmerde huizen en uitheemse mensen. Hij loopt stadinwaarts, steekt de vroegere hoerenbuurt het Groene Wegje over en bereikt het Mauritshuis. De nacht beschrijft hij zo: 'Es war eine ungute, verstörte Nacht, so schwül das man onmöglich die Fenster geschlossen lassen konnte. Und wenn man sie aufmachte, hörte man den Verkehrslärm der Kreuzung herauf und alle paar minuten das grauenhafte Quietschen der durch die Gleisschleife des Terminus sich qualende Strassenbahn.'