De laatste keer dat ik in Kandersteg was had ieder hotel een 'Hallenbad'. Van het oude Zwitserse stadje was niets meer over, precies waar W.G.Sebald zich over beklaagde.
De eerste keer was onvergetelijk. Een wandeling naar een Hintersee, een drooggevallen dal vol dood hout na een sneeuwrijke winter. Met daar middenin een hutje met een bordje 'Gute Zvieri'. De Zwitserse gids legde ons uit wat het 'vieruurtje', het middaghapje behelsde. Een soort tosti, maar dan heel Zwitsers en heel bijzonder.
Ik volgde toen de schreden van Lord Byron, die hier in 1816 zijn Manfred schreef, in de tijd dat bij in Villa Diotati verbleef aan het Meer van Geneve en de Alpen nog romantisch waren. Toen hij bij het oversteken van de Simplonpas een gedicht schreef dat hij onder een grote steen achterliet. Er is nog door velen, waaronder mij, naar gezocht. Vergeefs. Daar ook schreef het echtpaar Shelley, zij vooral, aan haar Frankenstein.
Ik zette mijn oude Volvo op de autotrein, in vrees dat die bij de afrit in Italië weer zou starten, wat hij maar eens in de vijf keer deed. Goddank, in Gondo startte hij.