Eerst naar de villa Diodati aan het meer van Geneve, waar meisjes uit de buurt welkom waren en hij in 1816 zijn Childe Harold schreef. En met vriend Shelley bijna verzoop tijdens een zeiltocht. Daarna naar Venetië waar hij de vrouw van een bakker 'huurde', zoals toen voor de adel daar gewoon was. Ze nam trouwens meteen de huishouding over. Byron reisde over de Alpen en vond ze werkelijk adembenemend mooi. Hij had een ongebreideld rijmtalent, het ging vanzelf. Hij leefde ervan. Maar als briefschrijver blijft hij werkelijk over.
En nu kom ik hem tegen in de uitzonderlijke, verhalende dichtbundel Trappen. Waarin Sebastiene Postma dichterslevens samenvat in het belopen van trappen, van keldertrap tot Jacobsladder, trapop, trapaf. De sleutel van dit gedicht: Byron liep van jongsaf mank. Kwam hem op straat een mooi meisje tegemoet dan bleef hij stokstijf stil staan en wachtte tot ze voorbij was. Uit Sebastienes Byron-gedicht:
'Je moet kreupel zijn om goed trap te kunnen lopen.
De mankepoot zocht om te vliegen
en vallen steeds weer een nieuwe klimmuur als uitdaging.
Hij besteeg zo vaak mogelijk
een warm vreemd lichaam onder hem.
Eerst trok hij zich op aan een ronding of uitsteeksel.
Vervolgens koos hij de dichtstbijzijnde opening als voetsteun
en dan greep hij met zijn linker of rechterhand
een verheffing in de buurt
om zo hijgend verder te klauteren tot
hij op het hoogste punt was aangeland.
De bewegingen van een klimmer
zijn ritmisch en doelgericht.
Wanneer hij kreunend de top had bereikt,
daalde hij weer af naar beneden om het daarna opnieuw te proberen. (...)'