Flaneurs aller tijden - Baudelaire, Walter Benjamin en wie nog - komen samen in de door Mexico-stad fietsende, Valeria. De flaneur wordt een fietseuse die haar stad doorgrondt. Een flaneur op twee wielen, zegt ze, 'heeft de goede afstand om zowel medeplichtige als getuige van de stad te worden'.
En van daar de wereld in. Vliegtuigkijken of -denken blijkt anders dan autodenken of wandelkijken. Brakmans denkfietsen en Nietsches wandelfilosoferen doemen op.
Valeria is kaartengek - topomaan - net als ik. Ze bezoekt het kaartenarchief van Mexico, ziet de ernstige heren van de Mexicaanse 'Commissie voor Begrenzingen'. En ontdekt dat de grens met Guatemala in 1882 nog een wit gebied is, in een kaartenboek van anderhalf bij een meter, wit gebied dat pagina's lang doorloopt, doorkruist door enkel een blauwe strook die een grensrivier moet zijn die steeds anders heet. Kwikzilverig hinkstapspringt ze door de geschiedenis.
Hoe voor de hand liggend is het zo te kijken. Als kind vroeg ik me af waarom rivieren overal de zelfde naam dragen. Terwijl toch in het diepe verleden de oeverbewoners overal 'hun' rivier een eigen naam gaven. Resten daarvan vind je nog terug. Duitsers worden boos als wij hun mystieke Rijn opeens Lek noemen, Nieuwe Maas of Merwede.
Als Valeria uitwijdt over vorm in plattegronden en de Italiaanse laars aanhaalt wil ik haar de appel met als steeltje de Amstel toeroepen die Jasper Grootveld in Amsterdam op de muren tekende.
Zo komt ze terecht bij de gevolgen van verplaatsing, in de literatuur en in het landschap. Exotisch eerst en vol poëzie maar later voerend naar de melancholie en tenslotte de depressies van landverhuizers, zoals in de Ausgewanderten van W.G.Sebald. Morgen meer.