Ze

 Ze zijn er weer. Ik heb ze laten wachten, maar nu is het koud genoeg, vind ik als opperwezen. De blaren van de bomen zijn weg en ik zag ik ze bij wijlen al op hun favoriete uitkijkplekjes, de toppen van de esdoorns. Het heeft gevroren, ze hebben het verdiend.

 Sommige dragen een halsband, andere niet. Moet ik nog uitzoeken. Andere kleurverschillen zijn er in de snavels, van rood tot geel.

 Het overspronggedrag dat ik bij Tijs Goldschmidt leerde kwam van pas. Wordt iemand tijdens het eten verjaagd dan gaat hij zogenaamd rustig op de ba­lustrade van het balkon zitten en kijkt wat rond met zo'n gezicht van 'ach ja, ik kwam hier heel toevallig aangevlogen en nu zit ik hier even op m'n gemak. Voedsel? Ach nee, nu even niet. Pinda's ik?'

 Maar zodra er iemand opvliegt is ie er als kippen bij.

 Het eten doen ze liefst van boven af. Een intelligente opende een pindadop, haalde er een nootje uit en nam dat in z'n rechterklauw waarna hij er al hangend hapjes van nam. Of ie met mes en vork at.

 Ze laten concurrenten niet naast zich toe. Maar de pikorde heb ik nog niet kunnen doorgronden.

 Er kwam een Vlaamse gaai, maar die ontweek geschrokken de drukte. Duiven komen er al helemaal niet aan te pas. Die zijn hier te dom voor.

 Deze tros is vanavond op.

 Ik dacht meteen aan Matisse en Karin Hasselberg, toen ik ze zag zitten in de Esdoorntoppen. Die onovertrefbare silhouetjes.

Vlucht

 Vluchten zit me in het bloed. Van jongsaf ontwierp ik vluch­troutes, bracht ze in kaart. Wie schreef er over vluchten? Voor sommige onderwerpen moet je bij biol­ogen wezen. Al was Dick Hillenius (1927-1987) tegelijk com­ponist en dich­ter. 

 Het moet een onderwerp zijn dat hem na aan het hart lag. Dieren vluchten voor hun belagers, verstoppen zich. Een zigzag wegrennende haas is prachtig. Diep in je zit die haas.

 'Er is niets bestendiger dan vlucht/ de wens tot vluchten/ de herinnering aan vluchten/ uit de heksenkring van omstanders/ palissaden om een ongeluk/ gesprekken, de eisen, de zachte dwang/ de gele lichten der bewaarhuizen/ samen naar de Mattheus/ het bloedende hoofd wordt bonkend ingezet/ meeleven, samenleven, de oude handen/ niet weg te slaan als kakkerlakken

 Niets bestendiger dan de vlucht/ momenten van gelukkige eenzaam­heid/ sterremos, de geur van verschroeide duinen/ de kleur en het gevoel daarvan'

 Waar was je? We zagen je nergens meer. Ik koos het moment zorgvuldig. Even naar de WC, en dan bij terugkeer het moment dat iedereen alweer druk in gesprek is.

 Afscheid nemen is zonder eind. Vrouwen zijn er het slechtst in. Raken weer in gesprek. Soms komt nog iemand je ach­terop in de steeg en moet je haast aanroepen, desnoods ziekte. 

Uit: Ademgaten, Denken over dieren, D. Hillenius gelezen door Tijs Goldschmidt. 

Muzikale pad

 Dick Hillenius stierf in 1987. Kort daarvoor had Vrij Nederland hem zijn wekelijkse column ontnomen. Ik heb hem toen een radiorubriek aangeboden. Daarvan is maar een enkele aflevering uitgezon­den. Uit zijn werk stelde Tijs Goldschmidt het boek 'Ademgaten - Denken over dieren' (2009) samen. Veel over kikkers, padden, salamande­rs, zijn grote liefde.

 Wat nu komt had ik hem willen vragen. Ik kampeerde aan de kust van Calabrië op een verlaten camping, aan de Sirenenkust, waar Odysseus langs voer en waar je het ontstaan van het verhaal van de zingende godinnen die zeelieden verleiden en in het verderf storten begrijpt, want er is een klif van kalkrotsen die steil omlaag gaat zoals in Engeland en het geluid van de branding daar beneden kaatst tegen de rotswand en veroorzaakt ijle tonen.

 De avond viel.

 Ik zat voor mijn tentje en speelde gitaar, een eenvoudig, eindeloos bluesriffje, meer kan ik niet. En toen, na een tijdje kwam uit de bosrand een heel grote pad naar voren, liep in mijn richting, op de typische stap-voor-stap paddenmanier en ging rustig zitten. Het leek wel of hij luisterde. Of hij geïnteresseerd was in mijn muziek. Hij bewoog nauwelijks meer.

 Ik begreep dat ik publiek had, dat ik door moest spelen. Dat deed ik, zo lang ik kon.

 En ja, toen ik ophield keek hij verbaasd. Padden hebben iets heel menselijks, in hun blik, hun bewegingen. Na een tijdje, toen er echt niks meer kwam, keerde hij om en verdween - het leek wel hoofdschuddend - weer in de bosrand.

 Zijn padden muzikaal? En zo ja, waar houden ze van? Dieren, vogels, kikkers maken muziek. Maar wat ze in mensenmuziek aantrekt?

 Ik kan het Dick Hillenius niet meer vragen. Wie wel?

Tuinman

 In 'Ademgaten', de bloemlezing die Tijs Goldschmidt maakte uit het werk van de schrijver, dichter, bioloog Dick Hillenius (1927-1987) gaat het ook over tuinieren. Over 'groei, uitbreiding, strijd, bloei, omvallen, doorgaan of verrotten, bewegin­g.' Hij laat de tuin meestal z'n eigen gang gaan.

 'Omdat ik- net als Vlaamse gaaien - gezegend ben met een slecht geheugen, vergeet ik gauw de mislukkingen en ook de plekken waar ik geplant heb, zodat ik bij elk bezoek wel iets ontdek wat ik vergeten was. Dat is een van de gelukkigste dingen die me kunnen gebeuren. Een tuin is een soort ruimer geheugen.'

 Hij zegt: 'Een tuin is veel meer dan er staat.'

 Veel dode vrienden leven er voort door de planten die ze hem eens gaven.

 Ik heb geen tuin, een balkon is me genoeg. Maar de vragen en verrassingen zijn de zelfde. Waar komt deze brandnetel vandaan?

 Hillenius, die ik meermaals bezocht in zijn houten werkhuisje achterin Artis, temidden van aquaria en terraria vol kleine dieren, nam van zijn reizen vak planten mee. Hij dichtte:

 wandelen in een tuin/ is dwalen in een ruim geheugen/ alles heeft herkomst/ verre plekken die herinnerd blijven

 En dan: de tuin ben jij.

Sexy octopus speelt lego

 'Doen alsof je doet alsof' heet een stuk in de nieuwe bundel van Tijs Goldschmidt 'Vis in bad'. Over spel bij dieren en mensen. En de vraag blijft waarom?

 Sociaal spel vind je bij zoogdieren en vogels met wat Tijs noemt 'uitgebreide ouderzorg'. Als de kinderen nog thuis wonen, beschermd en gevoed worden is dat ideaal om iets te leren of te oefenen.

 Gisteren werd het leuk bij Pauw en Witteman toen acteur en kamerlid Boris van der Ham, die een boek schreef over het politieke bedrijf, inging op spel en ernst in de politiek. Wat hij zei was 'spel is ernst'. Ik had daar Tijs Goldschmidt over willen horen.

 Volwassen mensen blijven spelen, op podia, in de media, waar niet? En bij spel, legt Goldschmidt uit hoort ook onherroepelijk verveling. Hij observeert twee spelende honden. Eerst zit de een de ander achterna, dan de ander de een. Pak me dan als je kan. En dan opeens vervelen ze zich en gaan liggen. En van verveling komt weer spel. Octopussen spelen graag met Lego-blokken.

 Spel. Maar waarom? Evolutionair gezien? Gissingen zijn er, meer niet. Darwin vermoedde in 1871 al dat musiceren en verhalen kunnen vertellen nuttig waren bij het vinden van partners. Later voegde Geoffrey Miller in 'The mating mind' daar nog humor bij. En Tijs schetst mannelijke popidolen die optreden voor flauwvallend vrouwelijk publiek.   

 'Mensen zijn apen die als volwassene een aantal jeugdkenmerken behouden. Ze spelen meer dan andere volwassen mensapen, totdat ze er, vaak op hoge leeftijd, dood bij neervallen.'

Cricket (3)

 Hoe een voornemen na jaren standvastig bleek: vanmiddag deden Arjen Duinker en ik 'research' op drie Haagse cricketvelden. Eerst dat van Quick, de pitch een doorweekt stuk tapijt en we ein­digden bij HCC in het Benoorden­hout. De waardige Engelse enclave in een duinpan.

 Een cricketveld buiten het seizoen. Meestal in gebruik voor voetbal. Maar de geur was bedwelmend. Alles rook hier naar Engeland. We zagen de keet van de t­erreinknecht, de man die alles van het sacrosancte gras weet. De reflecties van de pitch, er komt zoveel op aan. In Neder­land ligt een mat, waarop een cricketbal vreemde reflecties maakt. Natuurlijk zijn de wickets nog opgeborgen - de drie paaltjes die omver moeten. Nederlanders die over cricket schreven zijn schaars: Tijs Goldschmidt en Ian Buruma in Voltaires Coconuts. Ian woonde hier en speelde bij dit HCC.

 Arjen Duinker volgt al jaren de testmatches op de BBC. Het Gemenebest tegen Engeland, de eeuwigdurende revanche van Pakistan, India, Sri Lanka op het kolonialisme.

 Cricket is 'erbij horen' – of niet. En wie er bij hoort is anglofiel. Dicht bij onze bevrijders, nog steeds. Woorden als leggards, toc, stumps. De umpires in hun slagersjassen, de witte truien met gekleurde boord in de clubkleur. En het appel 'Howzat'. Ritueel en spel vervlochten. Sommige dingen zijn nu eenmaal 'not cricket'.

 Hartje Benoordenhout is dit, en dan zo'n scharrig veld op de duurste grond van Den Haag. Overal elders zouden die houten banken vernieuwd zijn, hier niet. Denk aan E.M. Forsters 'Mistrust all enterprises that require new clothes'.

De schoonheid van een meisje

 Als Tijs Goldschmidt in zijn nieuwe boek Vis in bad plompverlo­ren het 'literair Darwinisme' opvoert kan ze niet ver zijn: het mooie meisje.

 Eerst een exposé over literatuur en partnerkeuze, waarbij vooral prozaschrijvers aan bod komen: 'Zou het vermogen boeiende verhalen te vertellen in de loop van de evolutie seksueel geselecteerd kunnen zijn? Een eigenschap die verhalenver­tellers betere overlevingskansen gaf?' Dat gaat over proza. Maar daarna zegt hij: '...aan een associatieve dichter als Lucebert, hoe fantastisch ook, heb je in dat opzicht vermoedelijk niet veel.' En citeert:

 'De schoonheid van een meisje

Of de kracht van water en aarde

Zo onopvallend mogelijk beschrijven

Dat doen de zwanen'

 En hij vraagt zich af: 'waarom liet Lucebert de schoonheid van een meisje zo onopvallend mogelijk beschrijven? Had het niet wat opvallender gekund?'

 En ik denk, zie hoezeer het schijnbaar onopvallende de aandacht trekt. Zie hoe die nuffig zwijgende zwaan voorbijglijdt, snavel in de wind. Als dat niet het spel van afweren en daardoor uitnodigen is. Evolutionair zeer werkzaam. De zwaan is het mooie meisje bij uitstek. Een tros mannen achter je aan en - vervuld van vertrouwen in eigen schoonheid - doen of je daar niks van merkt. Dat is de kracht van aarde en water, zeg gerust de natuur. 'Ik kan elke man krijgen die ik hebben wil'.

Ondergang

 Vanavond vroeg ik Arnon Grunberg in de Avonden naar z'n idee over cultuur­pessimisme, waarover ie donderdag jl. in de Volkskrant had gezegd: 'Alles verandert behalve cultuurpessimisme'.

 We verbaasden ons erover dat vooral intellectuelen er steeds weer aan ten prooi vallen. Sinds Oswald Spengler - overtuigd tegenstander van de parlementaire democratie van Weimar - in 1922 succes had met z'n Ondergang van het Avondland is het niet meer opgehouden, tot Adorno en de Dalrymples van nu. Arnon bracht het terug tot een leeftijdskwaal. De tijd niet meer kunnen bijbenen in het zicht van hun eigen ondergang, de dood. En dan klagen over de jeugd van tegenwoordig. Willem Brakman, zei ik, zou de bron zoeken bij 'slachtoffers van een gelukkige jeugd'.

 'Früher war alles besser.' De teloorgang van het individu in het technologisch tijdperk. De massamedia en het verlies aan diepgang. Hoe is het mogelijk dat telkens weer verstandige mensen als bijvoorbeeld Rudy Kousbroek in deze val trappen? Kennelijk is niets menselijks ze vreemd.

 Komende vrijdag houdt Tijs Goldschmidt de derde Rudy Kousbr­oek-lezing. En wat je ook van een bioloog mag verwachten, toch geen cultuurpessimisme. Misschien tegenspraak.

Porno

 Tirade heeft een pornonummer uitgebracht. Aanleiding is het stuk 'De troost der pornografie' van Rudy Kousbroek, geschre­ven in 1984, de tijd dat seksuele revolutie en feminisme aan de zelfde keukentafels ontbeten. 

 Kousbroek wilde de porno-industrie bevrijden van de Jaco­bse en Van Es-achtige exploitanten. Er van over­tuigd dat 'het mogelijk moet zijn om adembenemend mooie por­nografische films te maken'. Lukt dat in de literatuur? Hij noemt Bataille (sommige hoofdstukken) en Kawabata Yasuna­ri. Magertjes. Geen de Sade? Nee geen Sade.

 Eigenlijk leert deze Tirade wat ik wist. Hoe meer er verstan­dig over gesproken wordt, hoe minder het werkt. Porno hoort 'onder de toonbank': een cd van de markt, inter­net, een van de dertig televisiekanalen op een Italiaanse hotelkamer, een 'boekje' dat naar ver­zuurd papier riekt. Porno sterft als ie aan het daglicht komt. Hoe en waarom lees je in Tirade bij Tijs Goldsc­hmidt en Karin Amatmoekrim ('Kunstzinnige porno werkt niet').

ps. Vreemd dat Tirade het oorspronkelijke stuk van Kousbroek - waar alle scribenten op reageren - niet afdrukt.

Wertach in de winter

W.G.Sebald en de dood (1)

 Het boekje 'The emergence of memory' (Seven Stories Press, 2007) bevat vier essays (waarvan een heel mooi van Tim Parks) over, maar ook vier interviews met de schrijver W.G.Sebald. Zeer aan te raden.Sebald, de man die moest oppassen dat hij niet over de rand viel, in dat verleden. Wat tenslotte toch gebeurde, bij z'n auto-ongeluk in 2001.In een gesprek uit 1997 voor de Canadese radio vertelde hij hoe het in zijn jeugd in het Duitse Wertach (1000 meter hoog, nabij de Oostenrijkse grens) ging met de doden.

 Als de grond 's winters bevroren was bleven ze onbegraven. Eerst was er het sterven in de huiskamer, met iedereen erbij, daarna bleven de doden nog drie, vier dagen in huis. Dan moesten ze - stijfbevroren - in een schuur wachten op de dooi voor ze begraven konden worden. Er staat: 'I have always had at the back of my mind this notion that of course these people aren't really gone, they just hover somewhere at the perimeter of our lives and keep coming in on brief visits.'

 Dan praat hij over zijn vertrouwdheid met de dood, en over de zwart-wit foto's die hij verzamelt. Foto's die voor hem de doden oproepen. Eerder las ik in Tijs Goldschmidts 'Kloten van de engel' over de Nalum Papoea's. Hun taal, het Nalum 'kent geen equivalenten voor onze begrippen leven en sterven' citeert hij missionaris Hylkema, de man die hun taal bestudeerde. En dan volgt een beschrijving van de geleidelijkheid waarmee leven en dood hun rol spelen in deze gemeenschap. De grenzen zijn niet zo heel scherp. Net zomin als in het hoofd van W.G.Sebald.

Pagina's