Ze

 Ze zijn er weer. Ik heb ze laten wachten, maar nu is het koud genoeg, vind ik als opperwezen. De blaren van de bomen zijn weg en ik zag ik ze bij wijlen al op hun favoriete uitkijkplekjes, de toppen van de esdoorns. Het heeft gevroren, ze hebben het verdiend.

 Sommige dragen een halsband, andere niet. Moet ik nog uitzoeken. Andere kleurverschillen zijn er in de snavels, van rood tot geel.

 Het overspronggedrag dat ik bij Tijs Goldschmidt leerde kwam van pas. Wordt iemand tijdens het eten verjaagd dan gaat hij zogenaamd rustig op de ba­lustrade van het balkon zitten en kijkt wat rond met zo'n gezicht van 'ach ja, ik kwam hier heel toevallig aangevlogen en nu zit ik hier even op m'n gemak. Voedsel? Ach nee, nu even niet. Pinda's ik?'

 Maar zodra er iemand opvliegt is ie er als kippen bij.

 Het eten doen ze liefst van boven af. Een intelligente opende een pindadop, haalde er een nootje uit en nam dat in z'n rechterklauw waarna hij er al hangend hapjes van nam. Of ie met mes en vork at.

 Ze laten concurrenten niet naast zich toe. Maar de pikorde heb ik nog niet kunnen doorgronden.

 Er kwam een Vlaamse gaai, maar die ontweek geschrokken de drukte. Duiven komen er al helemaal niet aan te pas. Die zijn hier te dom voor.

 Deze tros is vanavond op.

 Ik dacht meteen aan Matisse en Karin Hasselberg, toen ik ze zag zitten in de Esdoorntoppen. Die onovertrefbare silhouetjes.