over de steile heuvels vlokken schapen
een colonne koeien probeert een wolk voor te blijven
die zijn reusachtige schaduw op het gras achter zich aan trekt
over een slobberweggetje klim ik, een emmer
in zichzelf klotsend water, de heuvel op
het land afduwend zoals vanuit een vliegtuig
de wereld langs een diagonaal wegdrupt
een slinkend stuk grond waarop mijn schaduwen elke dag
kruispunten maken waar ik sta
tegen alle gele bloemen zeg ik dat het boterbloemen zijn
omdat ze groeiden langs de sloot en al het goede in mijn hoofd
door slootkanten wordt omrand
een linie bosrand in de verte gaat met mijn stappen op en neer
als ik op de schuine zijde sta
dan ligt ergens in de aarde een loodrechte hoek
vier hoeken maken een panorama van 360 graden
korrelig zicht en kolkende aarde
waarboven de koeien van Pythagoras vooruit sloffen
en een wolk, die reist over land
met z'n schaduw een aanraking simuleren kan