'Zo is ons leven verdeeld tussen twee verschillende manieren
van waken en sluimeren. Er is het waken van het brein waarbij het ingewand gehoorzaamt, passief is. Er is het waken van het ingewand waarbij het brein passief is, gehoorzaamt, zich laat bevelen. Ofwel de werking daalt af, van het brein naar de buik, de zenuwen, de ingewanden; dat is wat wij waken noemen; ofwel de werking stijgt op, vanuit de buik, de zenuwen, de ingewanden, naar het brein, en dat is wat wij dromen noemen. Het kan voorkomen dat die laatste werking heftiger is dan de eerste, dan grijpt de droom ons sterker aan dan de werkelijkheid. Sommigen zijn misschien wakend een dwaas en dromend een geestrijk man.
Een mens is alleen echt in slaap, als alles aan hem slaapt. U ziet een mooie vrouw. Haar schoonheid treft u, u bent jong; op slag begint het orgaan van uw genot te zwellen. U slaapt, en dat ongezeglijke orgaan speelt op; onmiddellijk verschijnt u de mooie vrouw weer, en uw genot van haar is wellicht nog wellustiger. Alles voltrekt zich in omgekeerde volgorde. Als de werking van het ingewand op het brein sterker is dan die van de buitenwereld, zien we hoe een imbeciel met koorts, of een hysterica of vapeurlijdster, opeens grote allure krijgt en fier, hooghartig en welbespraakt wordt, nil mortale sonans. De koorts zakt, de hysterie bedaart, de stompzinnigheid herleeft. Nu begrijpt u enigszins wat het is, die zachte kaas die de holte van uw en mijn schedel vult (...).'