Huiselijk

 Van Frank Koenegracht kreeg ik zijn ’Alle gedichten’ en ben er zoals mijn moeder dat noemde lang ‘zoet’ mee. Hoe ze te omschrijven? Ik noem ze huiselijk, omdat ik me erin, erbij thuis voel. Dat is heel wat. In de meeste papieren huizen dwaal ik bevreemd rond of keer me af, denkend ‘’hè nee, doe nou niet‘ . Bij Frank raak ik steeds weer onder de pannen. Hoe dat kan? Ik denk, hij schrijft heel veel niet, op de Hema-bladblokken in zijn burola. Zo lees ik hem. Dit schreef hij voor zijn dochter:

 Slaap maar liefje, ik hoop dat je droomt .

Zojuist stond je nog een beetje bij me

stil als een schaaltje water.

 

En ik stond bij het raam

voor te wenden dat mij iets bedrukte

Maar mij bedrukte niets.

 

Of dit, ‘Boekhandel Kooyker’:

 Je kunt lang rukken onder een deken,

wachten onder water

of blijven wonen bij je moeder

maar vroeger of later

 

moet je opduiken en constateren:

daar gaan de heren

onder een gelinieerde hemel,

hun gegevens in een map.

 

Koopt boeken, koopt boeken!

En duik onder je deken.

Je moeder brengt de maaltijd wel.

Buiten regenkapjes, regenkapjes en schotse ruiten

 

onder ‘t ‘vreselijk wolkenspel.

Tuin

 Behalve het slot van Candide ken ik weinig overtuigende verhalen over tuinieren. Of het moest het gedicht van Frank Koenegracht zijn over de gestrande tuinaanleg van zijn vriend H.H.ter Balkt: 'Tuinman boos op tuin'.

 Sarah Hart blijft kampioene. Maar nu heb ik 'Het jaar van de tuinier' van Karel Capek, waarin een tuinier begint met niets op woeste en ledige aarde, en alle tuin voor het eerst wordt gezien en ondervonden. Neem deze langverwachte weldadige regenbui als de hitte verstikkend wordt en de atmosfeer akelig drukkend. Maar dan: 'Aan de hemel rollen de wolken over elkaar heen, maar ze brengen de aarde, noch de mensen verlichting. Plotseling echter barst aan de horizon de storm los; er steekt een vochtige wind op en daar is hij, de regen, bij bakken uit de hemel vallend, stromend over het plaveisel. Men hoort de aarde bijna ademhalen, het water gorgelt, klettert en slaat tegen de ramen, tikt met duizenden vingers in de goot, vormt lange beekjes en spettert in poelen. De mens kan wel schreeuwen van vreugde. Hij steekt zijn hoofd uit het raam om in het hemelse vocht verkoeling te zoeken. Hij fluit, gilt en zou niets liever doen  dan zich naakt in de gelige riviertjes gooien die door de straten stromen.'

 En dan: 'Als bij toverslag is de stortbui plotseling opgehouden. De aarde schittert onder een zilveren nevel. In het struikgewas begint een uitgelaten merel luidkeels te zingen.'

 En daarmee is de kous niet af. 'Meiregen, daar word je groot van' zegt de buurman als ik doorweekt thuiskom. Maar mijn vader predikt 'groeizaam weer'.  

PS. Nagekomemde boeken: Het compostcirculatieplan van Anton Valens en Vallend hout van MIek Zwamborn..Nagekomen planten: de tomatenplanten en de couorgettes.

 

Brahman

 'Wanneer gaan we nou eens naar zee?' vroeg de vrouw van dichter Frank Koenegracht toen hij op een eilandvakantie niet in beweging kwam. Hij antwoordde: ‘Ik ben de zee.’ Daaraan dacht ik bij de door Marjoleine de Vos gemaakte en ingeleide keus uit het werk van J.A. dèr Mouw (1863-1919) 'Je bent de wolken en je bent de hei'.

 Bestaat de wereld ook als ik niet kijk? Dèr Mouw was bang van niet. Bang voor de 'angst over de benauwende eenzaamheid van de bewustzijnscel, waarin het spookt, spookt, van wereld- en ik-verschijnsel.' Bang de gevangene te zijn van zijn eigen bewustzijn. De enige te zijn, in een totaal leeg universum. Hij vond een uitweg: deel gaan uitmaken van het Wereld-zelf, het Brahman. Maar hoe doe je dat in de praktijk van een Hollands huishou­den? Hij schreef:

 'k Ben Brahman. Maar we zitten zonder meid./ Ik doe in huis het een'ge dat ik kan/ 'k gooi mijn vuilwater weg en vul de kan;/ maar 'k heb geen droogdoek'; en ik mors altijd. 

 Zij zegt, dat dat geen werk is voor een man./ En 'k voel me hulploos en vol zelfverwijt,/ als zij mijn lang verwende onpra­ktischheid/ verwent met wat ze toverde in de pan.

 En steeds vereerde ik Hem, die zich ontvouwt/ tot feeërie van wereld, kunst en weten:

 als zij me geeft mijn bordje havermout,/ en 'k zie, haar vingertoppen zijn gespleten

 dan voel ik éénzelfde adoratie branden/ voor Zon, Bach, Kant, en haar vereelte handen. 

De boze tuinman

 De tuin van Harry ter Balkt (1938-2015) zag ik in september 2005 toen ik hem opzocht in de Nijmeegse Cimbaalstraat, waar hij woonde, voor een opname op zijn 'Werkplek. Hij had sinds 1984 al vele malen opgetreden in onze Music-Hall en andere radioprogramma's. Ik kende hem zo'n beetje.

 Ik was te vroeg en liep nog wat rond door het naoorlogse nieuwbouw­wijkje met de vreemde straatnamen. Hij woonde in de Cimbaalstraat, verderop had je de Banjostraat, de Aubadestraat, de Fanfarestraat, de Gitaarstraat.

 Eenmaal in huis bij hem en Willemien keek ik naar de tuin. Een lege, donkere tuin op het Noor­den. Niet groot. Van Harry's vriend Frank Koenegracht hoorde ik het verhaal van deze tuin.

 Eens had Harry geprobeerd er wat van de maken. Iets te poten, te zaaien. Maar wat hij ook probeerde, het verdorde en er kwam niets op. En dat voor een jongen van het land. Hij was boos op de tuin, ver­telde Frank. En schreef er dit gedicht over, dat in 1994 verscheen in zijn bundel 'Zwaluwstaartjes'. Mooier portret van Harry ter Balkt ken ik niet:

 

 Tuinman boos op tuin

 

Als de dingen volgens u waren, tuin

dan waren ze volgens u.

 

Maar als de dingen volgens ons waren

dan waren ze volgens ons.

 

Erg waren de dingen

en zij vielen niet mee,

 

maar zij waren dan niet

volgens u, o tuin.   

Poëzie

 Toen ik Louis Lehmann eens aankondigde als 'dichter en schrijver' maakte hij bezwaar. Hij zag geen reden sommige tekstsoor­ten gedichten te noemen en andere proza. Hoe dan? 'Zeg maar gewoon schrijver. Ik schrijf toch?'

 Zoiets als de VSB-prijs - die morgen wordt uitgereikt - was in zijn ogen onzin.

 In het Tijdschrift Terras, waarin tekstsoorten dwars door elkaar staan trof ik bij de vermakelijke 'Verwarde note­n' van Jean-Michel Espitallier een weerwoord: 'Poëzie (geeft) de taal wat rust, frist haar op, laat haar ontsp­annen, hangt haar op (aan de waslijn), shampoot haar (Schuim! schuim! 'zacht van de zeep de tong losmaken', Francis Ponge), of integendeel, verhit haar juist, laat haar blozen (van schaamte/van warmte)' en zo nog veel verder.

 Louis Lehmann zou zeggen 'Hm..'. En ik denk, je kunt het beter doén. Laat anderen dan maar uitmaken of ze wat je schrijft poëzie willen noemen en er prijzen voor willen geven.

 Een levend voorbeeld. De dichter Frank Koenegracht ging met zijn Geeske naar een vakantiehuisje op Terschelling. Toen ze na een week binnen zitten - en drinken - vroeg 'Wanneer gaan we nou eens naar zee?' zei de dichter 'Ík ben de zee'.

Dweil

 'Bekende schrijvers op Huishoudbeurs' zegt CPNB, met een lijstje voor komend weekend. Ik ken er twee, Kader Abdolah en Hans Dorrestijn. God helpe ze.

 De enige met werkelijk huishoudelijk inzicht ontbreekt: de dichter Frank - 'afwassen met ruim water' - Koenegracht. Hij zou de menigte in de RAI aan de grond nagelen met deze nog ongeschreven Ode aan de Dweil'.

 

'Huisvrouwen luistert!

De dweil is het einde van de schoonmaakketen.

U weet, de geur van dweilen is overal en altijd de zelfde: de geur die je krijgt als je alle geuren met elkaar mengt.

Vroeger werd de kleur ook op den duur achromatisch grijs, de kleur die ontstaat als je alle kleuren met elkaar mengt.

En dan tenslotte, huisvrouwen, als de afwas gedaan is en alles schoon lijkt, moet ook de dweil nog schoon.

Dan komt het uitkoken van de dweil.

 

Dat verdient hij! 

En zo vindt het hele proces van ingredienten kopen op de markt, ze klaar­maken, ze eten en de afwas hun voleinding in het uitkoken van de dweil.

Pas als die er weer fris bij hangt is de maaltijd voorbij.  

Huisvrouwen, eert uw dweil!'

Rutger Kopland

 Werd maandagavond 16 juli herdacht in de Avonden. In 1998 schreef hij een boek over dichters 'die hem verrasten'. Een van hen - eveneens dichter en psychiater - Frank Koenegr­acht, reageerde in brieven. Op 16 augustus 1997:

 'Mijn zoontje heeft zojuist een snoek van 99 centimeter gevangen bij ons voor de deur in de singel. Zo'n snoek van een meter is een mythologisch dier, dat kun je rustig van mij aannemen. Als hij op de grond ligt spartelt hij niet zoals andere vissen maar hij krinkelt als een slang. Wat is de bedoeling van een snoek?' (...)

 De mooiste zin staat in de laatste brief, die in dialoog­vorm is gegoten:

 'Rudi: Je bent psychiater, dokter van de ziel...  Koenegracht: Ik weet het niet. Over de ziel ga ik geloof ik niet. Ik weet niet of hij in mijn takenpakket zit of functieomschrijving maar ik zal je een verhaal vertellen. Een tijdje terug was ik - alweer - aan het snoeken met mijn zoon Jop. Op zeker moment liep Harry Rooijmans* voorbij en hij vroeg of er vis zat. Ik zei jazeker Harry er zit snoek en zeelt. Zeelt is een erg donkere vis die stil onder water ligt. Je ziet hem nooit maar hij is er wel; net als de ziel. Harry lachte ver­legen en jongensachtig en mompelde Frank zullen we de ziel dan maar laten zitten? Niet gek hè, voor een psychiater.'

 * hoogleraar Psychiatrie in Leiden.

Marsmannetjes in 1962..

Deuren dicht

In 'Lekker dood in eigen land' van Frank Koenegracht staat ditgedicht::

'DEUREN DICHT ZE KOMEN DOOR DE RAMEN,
RAMEN DICHT ZE STAAN AL IN DE GANG

Vanavond las ik in een boek
van een schrijver van verhalen een verhaal.
Het ging over mensen
en deze mensen zaten onder dreinerig plafonnièrelicht.
Maar ik legde het boek weg en dacht: wat heeft het voor zin
om onder zulk een licht te zitten
en met elkaar te praten alsof je aan het water zit?
Wat zijn dat voor mensen, wat heb ik met hen te maken
en wat is er aan te doen?
En ik dacht: mij krijgen ze niet
Ze bekijken het maar met hun zeeën, wouden
en de bochten in hun wegen.
Onblusbare engelen omgeven mij.'

De openingsregels kwamen uit mijn zwakke geheugen. Al eerder werden ze gecorrigeerd. De Spelbrekers zongen namelijk in 1962:

Deuren dicht, ze komen door het venster
Deuren dicht, ze zijn al in de hal
Deuren dicht, daar komen ze de trap op
Die eh.. zijn overal
 
Die 'eh' waren in 1962 - UFO-tijd - marsmannetjes. Intussen hebben ze asiel aangevraagd.
 

Frank Koenegracht (3)

Vanavond vertelt hij in de Avonden hoe hij drie jaar voor de dood van z'n vriend Rudy Kousbroek dit gedicht schreef, dat hij voorlas op z'n begrafenis: epigram

 Mijn vriend kocht een mechanisch vogeltje
uit China ter grootte van een mus
en zette het volgens voorschrift in een kooi,
waar het voortaan zou wonen en zingen.
Het aardige, nu, van dit vogeltje was
dat het alleen zong bij lawaai.
Als je in je handen klapte begon het te
kwinkeleren, maar ook bij deuren dichtgooien,
echtelijke ruzies, en hoesten.
Vreemd vogeltje. De oorzaak kon hem niet schelen,
alsof het antwoord gaf
op vragen, niet gesteld.
Maar op een kwade dag begon mijn vriend zomaar
te hoesten, met deuren werd daardoor niet meer
geslagen, de echtelijke ruzies gingen minder ver.
Plus kwam daarbij dat in een andere kamer werd
gehoest buiten het bereik van de kooi
en mijn vriend aan een touwtje het licht aanstak,
zodat de stilte toenam en
het vogeltje begon te zwijgen.
Later, toen het stil was in het hele huis en in alle kamers,
zong het vogeltje nog wel eens
zonder tastbare reden een stukje, niet het hele liedje.
Alsof het iets vroeg.

 Al die drie jaren dacht hij zei Frank, dat hij met het schrijven van dit gedicht de dood van Rudy uitstelde. Magisch denken, zeker. De gedachte dat 'de dood alles leest'. En dan nog een straatje omgaat.

Frank Koenegracht (2)

Donderdag verschijnt de nieuwe bundel van Frank Koenegracht 'Lekker dood in eigen land'. Waarin dit 'epigram'. Opgedragen aan z'n vriend Rudy Kousbroek.

Voor Rudy
 
Als je dood bent op een dag
blijven de lampen rustig in hun fittingen
en ook de wc kan je gewoon doortrekken.
Wel voorzichtig want
het vlottertje werkte al niet goed.
Alles doet het nog: bijvoorbeeld
de overdrijvende wolkenvelden
en de matige tot krachtige tijdelijk harde
tot zeer harde wind uit uiteenlopende richtingen.
 
Vrijdag in de Avonden meer.
 

Pagina's