'Waarom niet, lichaam, heb je in jezelf geloofdde dagen van je jeugd, je bent ten laatstegedaante in deze vorm en je houdt opte zijn straks - waarom niet? Heeft joude geest misleid alsof er wonderenvan hoger deugd, van waarheid waren te verwachten?En jij wou steeds ook iemand anders zijn.Nu wordt het dadelijk nacht in ons. En jij?Doe je wat voor me om me erdoorheen te helpen?Lichaam, nooit heb ik je vertrouwd,niet aan je noden ooit geloof geschonken,je was van mij en daarmee uit. Ik dachtte zijn in wat geen toekomst worden wou,dralend in daden van bedenking, overzicht.En jij bent hier en bezig aan je sterven.Je weet toch, lichaam, waar je nog de groeven voeltvan eiken planken toen we zittend op die brug,we waren kind, op lange zomeravondenboven de stroom het trage water volvan geheimzinnig leven zagen, wieren, vissen,ons eigen spiegelbeeld, en ik gedachteloosjou niet besefte, enkel opging inde vrijheid niets te hoeven zijn dan zo?Alleen te kijken en het rustige gesnuifte horen in de wei van grazenden, vlakbij –Dat evenwicht, jij was er toen nog nietals nu, nog ongemeld, nog zwijgend in jezelf –Wij gaan voorbij, terwijl ik dat niet wil,lichaam, je zult mijn dood nog zijn wanneerje niet de beelden die je meedraagt in jeafstaat aan mij - maar ik, wie ben ik zonder jou?Je hebt geen kind aan mij zo lang je luistert.Waarom, lichaam, heb ik jou nooit geprezen?'