vrijdag 11 maart 2011 - 22:25
Ton van der Neut schrijft me over het 'Haagse licht' dat Marcel van Eeden gisteren noemde. En verwijst naar de fameuze theorie over de teloorgang van het 'Hollands licht' van Joseph Beuys.
De weerkaatsing van het zonlicht op het zeeoppervlak en het vervolgens verdwarrelen van deze weerkaatsing in onze waterige luchten, zo, volgens Beuys, kreeg je Hollands licht. Je zag het op de schilderijen van al onze meesters. De gedeeltelijke drooglegging van de Zuiderzee, één van onze grootste weerkaatsende wateroppervlakken, had dat licht voorgoed bedorven. Daarmee was een eind gekomen aan een visuele cultuur die terugging tot de 17de eeuw. De Zuiderzee was een grote lichtreflecterende spiegel. Met de inpolderingen hadden de Nederlanders 'zichzelf verblind'.
Een mooi verhaal. Maar hoe bewijs je het? Nooit zullen we het licht van 1900 met dat van 2000 kunnen vergelijken. Is het Hollandse licht niet gewoon een uitvinding van onze schilders?
De oplossing lijkt me eenvoudig. Zit je te schilderen in de buurt van water, dan heb je door het spiegelen van de zon in het wateroppervlak, twee keer zoveel licht. Handig voor een schilder. Ook al maakt ie alleen een wandeling, hij neemt de indruk mee naar huis.
Zoals filmers en fotografen met spiegels werken om hun sterren van alle kanten uit te lichten, zo kenden schilders al eeuwen de natuurlijke reflectoren. En betrok de lucht, of zat je binnen? Geen nood, de tubes geel en wit waren er ook nog. Maar die reflectie tegen het wolkendek dan? Hm, niet te ver landinwaarts gaan, lijkt me. Okee, Den Haag.