Sokkels

 Beelden hangen niet, ze staan. Daarom hebben ze meer ruimte nodig dan schilderijen, je wilt er omheen draaien. Op zoek naar die ene kijkhoek. Als je fotografeert merk je dat.

 't Is aan de krappe kant bij de beeldhouwkunst van de 20ste eeuw in het Haags Gemeentemuseum. Van Rodin tot Bourgeois, op een betrekkelijk klein oppervlak. Kleine botsingen zijn het gevolg op de eerste dag.

 Beelden hebben ruimte nodig, loopruimte rondom. Zichtruimte, zodat medetoeschouwers niet steeds je blik breken. En zo zwerf je van Brancusi, Calder en Giacometti naar Arp en Henry Moore. En dan naar Carl Andre en Donald Judd. Van realisme naar abstractie, zeggen ze.

 Nauwelijks pop art en arte povera. Geen Beuys, geen Kounellis. Het verhaal houdt op bij het standbeeld op het voetstuk. Misschien maar goed, nu al duizelde het me. Je verplaatsen in telkens andere personages en hun drijfveren valt niet mee.

 Ik herinner me de meesterlijke tentoonstelling in het Arp-museum in Rolandseck aan de Rijn over het voetstuk. Geschiedschrijving vanuit een detail! Dit werkte.

 Waar is een sokkel, een voetstuk goed voor? Waarom staan beelden op sokkels? Dat was de vraag. Rodin bleek de eerste die zijn beelden sokkelloos op ooghoogte bracht. Daarna werd de sokkel vaak onderdeel van het beeld, zoals bij Giacometti, die immers zo'n moeite had met de proporties van z'n figuren. Hoe ‑ op welke afstand, onder welke hoek ‑ had hij zijn onderwerp 'gezien', dat was zijn grote vraag. Maar vaker was de raadselachtige verhevenheid van het beeld het onderwerp.

 Maar dit soort vragen worden in Den Haag niet gesteld. Het is een geschiedenisles.

er bleef genoeg water over..
twee keer licht = Hollands licht

Hollands licht

 Ton van der Neut schrijft me over het 'Haagse licht' dat Marcel van Eeden gisteren noemde. En verwijst naar de fameuze theorie over de teloorgang van het 'Hollands licht' van Joseph Beuys.

 De weerkaatsing van het zonlicht op het zeeoppervlak en het vervolgens verdwarrelen van deze weerkaatsing in onze waterige luchten, zo, volgens Beuys, kreeg je Hollands licht. Je zag het op de schilderijen van al onze meesters. De gedeeltelijke drooglegging van de Zuiderzee, één van onze grootste weerkaatsende wateroppervlakken, had dat licht voorgoed bedorven. Daarmee was een eind gekomen aan een visuele cultuur die terugging tot de 17de eeuw. De Zuiderzee was een grote lichtreflecterende spiegel. Met de inpolderingen hadden de Nederlanders 'zichzelf verblind'.
Een mooi verhaal. Maar hoe bewijs je het? Nooit zullen we het licht van 1900 met dat van 2000 kunnen vergelijken. Is het Hollandse licht niet gewoon een uitvinding van onze schilders?

 De oplossing lijkt me eenvoudig. Zit je te schilderen in de buurt van water, dan heb je door het spiegelen van de zon in het wateroppervlak, twee keer zoveel licht. Handig voor een schilder. Ook al maakt ie alleen een wandeling, hij neemt de indruk mee naar huis.
Zoals filmers en fotografen met spiegels werken om hun sterren van alle kanten uit te lichten, zo kenden schilders al eeuwen de natuurlijke reflectoren. En betrok de lucht, of zat je binnen? Geen nood, de tubes geel en wit waren er ook nog. Maar die reflectie tegen het wolkendek dan? Hm, niet te ver landinwaarts gaan, lijkt me. Okee, Den Haag.