Arp en zijn Kaspar

 'Kaspar is dood' is het gedicht dat Hans Arp in 1912 schreef en waarmee zijn tentoonstelling in Kröller-Müller opent. Kaspar, het alter ego dat hij bleef uitbeelden. 

 Kaspar, de gnoom, lijkt familie van Kaspar Hauser, het in de natuur opgegroeide enfant sauvage, de Duitse Jan Klaassen en vooral van de kind-mens Arp-Kas. Blijft de vraag - al raad je het - waarom hij dood is. Wat er dood is. Het oergedicht uit 1912, deze klaagzang, zegt:

 'wee onze goede kaspar is dood

 wie draagt nu de brandende vlag verborgen/ in de wolkenvlecht dagelijks naar het zwarte/ poetsbakken

 wie draait de koffiemolen in het oervat

 wie lokt nu de idyllische ree uit de/ versteende papierzak

 wie verwart op de zeeën nu de schepen met/ de aanhef paraplu en de winden met de bijval/ bijenvader ozonklos uwe hoogwelgeborene

 wee wee wee onze goede kaspar is dood/ heilige bimbam kaspar is dood.

 hartverscheurend spartelen de hooivissen/ van leed in de klokkenschuren wanneer men/ zijn voornaam uitspreekt, daarom blijf ik zijn/ achternaam verzuchten kaspar kaspar kaspar.

 waarom heb je ons verlaten. in welke gedaante is nu jouw mooie grote ziel veranderd. ben je een/ ster geworden of een ketting van water aan een/ hete wervelwind of een uier van zwart licht of een/ doorzichtige tegel aan de stromende trom van het/ rotsige wezen

 nu verdrogen onze schedels en zolen en/ de feeën liggen halfverkoold op de brandstapel.

 nu onweert achter de zon de zwarte kegelbaan en/ niemand windt nog de kompassen en de raderen/ van de schuifwagens op

 wie eet nu met de fosforescerende rat aan/ de eenzame blootvoetse tafel

 wie verjaagt nu de siroccoduivel wanneer/ hij de paarden wil verleiden.

 wie verklaart ons nu de monogrammen in de sterren.

 zijn buste zal de schoorsteenmantels van alle/ waarlijk nobele mensen sieren maar dat is geen/ troost of snuiftabak voor een doodshoofd.' 

Tags: 

Arps poëzie

 Vanmiddag in Kröller-Müller stond ik paf bij de juist geopende Hans Arp-tentoonstelling 'Poetry of forms'. Hans of Jean, het maakte de tweetalige Straatsburger niet uit.

 Arp, de dichter, schilder, beeldhouwer die van alle markten thuis was. Hoorde bij de vroegste Dadaïsten, en was rond 1910 al een pionier van de vrije vorm. Zijn beelden, waarvan er hier nogal wat staan zijn werkelijk van alle kanten gemaakt en te bekijken. Wat is bij Arp de voorkant van wat een 'torso' heet?

 En waar moet het toelichtend kaartje geplakt worden?

 Alle dimensies spelen mee.

 Gepolijste, ronde vormen, ook een uitzondering in die tijd.

 Zijn buitengewoon inventieve gedichtjes en teksten passen wonderlijk bij de beelden. Taalobjecten noemt hij ze. Die ook vruchten zijn, zoals hij op film uitlegt.

 Kunstwerken zijn bij hem vruchten die in mensen groeien. En dan lachen.

 Wat te denken van titels als 'Sculptuur om in het bos verloren te raken' uit 1932? Of zijn 'Hoofd met drie onaangename objecten' uit 1930.

 Overal waar de kunst iets voorschrijft neemt hij hem in de maling. En wordt tegelijk bloedernstig in de bevrijding ervan, wat toch de kern van Dada is.

 Morgen meer. 

Tags: 

De surrealist Grandville

 Nu Boijmans op 17 februari een grootse surrealistenshow opent met Dali, Ernst, Magritte en andere kanonnen kom ik maar met hun enige echte voorloper, de tekenaar Grandville.

 Nu nog te zien in Dr. Guislain in Gent in 'Een andere wer­eld'.

 Grandville, de 'karikaturist' die groente laat leven, de dieren zichzelf laat tekenen en voortdurende metamorfosen schept als die waarin je een vrouw een vis ziet worden. De surrealisten bezaten vast zijn boek 'Un autre monde' (1844), denkt Jan Ceuleers. Max Ernst verwerkte er citaten uit, Dali borduurde erop voort.

 En zijn reuzenduim - een grap bij de opening van een beeldententoonstelling - werd later een serieus beeldhouwwerk van Baldaccini dat nu vele parken siert.

 Grandville in 1843: 'Op het vlak van sculptuur zullen we de Vinger van God vermelden, een gigantisch werk waarvan de originaliteit de mooiste voorstellingen van de oudheid en de Renaissance overstijgt. De auteur van dit kolossale stuk werkte er sinds twintig jaar aan; hij had het die ochtend zelfs voltooid in de tentoonstellingszaal, krachtens een speciale toelating: een uitzonderlijke gunst, waarin de vinger van God zich goed laat zien.'

Tags: 

Voor en achter

 Jarenlang reed ik over de Merwedebrug bij Gorkum langs een paal vol opgetaste verkeersborden die uit de verte – vooral bij avond - op een staande man leek. Zo sterk dat ik de voet al naar het rempedaal bracht. Maar nee, een paal.

 Baudelaire schreef in 1846 dat een van de grote problemen van de beeldhouwkunst was dat een vast gezichtspunt ontbrak, zoals bij een schilderij. En Giacometti zei: 'Als we iemand interessant of fascinerend vinden gaan we niet om hem heen lopen. De indruk die zijn verschijning op ons maakt, vergt een zekere afstand.'   

 Zijn beelden hebben altijd een voorkant.

 En ja, gestalten en gezichten bepalen het beeld in het Haags Gemeentemuseum bij Van Rodin tot Bourgeois, over sculptuur in de 20ste eeuw. Tot de ontsnappingen komen van vooral Amerikanen in Land Art en Minimal, en later conceptuele kunst. Eerder al bij de Dadaïsten, Arp en Schwitters.

 Maar mens - en dier - bleken onuitroeibaar.

 Het is heel vermakelijk te zien hoe Hans (ofwel Jean) Arp (1886-1966) het oplost. Zijn figuren zijn vaak menselijk en sensueel tot en met, zonder dat je precies kunt aanwijzen waar kop begint en kont eindigt.

 En wat meesterlijk blijft, ze hebben echt geen voor- of achterkant. Zodat je om ze heen blijft draaien, Baudelaire ten spijt.

 Een visuele aanraakbaarheid. De zintuigen gaan hand in hand..

 Zelden komen kijken en aanraken dichter bij elkaar. Maar je mag er niet aankomen. Dat mag alleen Vincent Bijlo op een erg leuk filmpje.   

Tags: 

Sokkels

 Beelden hangen niet, ze staan. Daarom hebben ze meer ruimte nodig dan schilderijen, je wilt er omheen draaien. Op zoek naar die ene kijkhoek. Als je fotografeert merk je dat.

 't Is aan de krappe kant bij de beeldhouwkunst van de 20ste eeuw in het Haags Gemeentemuseum. Van Rodin tot Bourgeois, op een betrekkelijk klein oppervlak. Kleine botsingen zijn het gevolg op de eerste dag.

 Beelden hebben ruimte nodig, loopruimte rondom. Zichtruimte, zodat medetoeschouwers niet steeds je blik breken. En zo zwerf je van Brancusi, Calder en Giacometti naar Arp en Henry Moore. En dan naar Carl Andre en Donald Judd. Van realisme naar abstractie, zeggen ze.

 Nauwelijks pop art en arte povera. Geen Beuys, geen Kounellis. Het verhaal houdt op bij het standbeeld op het voetstuk. Misschien maar goed, nu al duizelde het me. Je verplaatsen in telkens andere personages en hun drijfveren valt niet mee.

 Ik herinner me de meesterlijke tentoonstelling in het Arp-museum in Rolandseck aan de Rijn over het voetstuk. Geschiedschrijving vanuit een detail! Dit werkte.

 Waar is een sokkel, een voetstuk goed voor? Waarom staan beelden op sokkels? Dat was de vraag. Rodin bleek de eerste die zijn beelden sokkelloos op ooghoogte bracht. Daarna werd de sokkel vaak onderdeel van het beeld, zoals bij Giacometti, die immers zo'n moeite had met de proporties van z'n figuren. Hoe ‑ op welke afstand, onder welke hoek ‑ had hij zijn onderwerp 'gezien', dat was zijn grote vraag. Maar vaker was de raadselachtige verhevenheid van het beeld het onderwerp.

 Maar dit soort vragen worden in Den Haag niet gesteld. Het is een geschiedenisles.