Jij bent van mij

 Mijn moeder zei het en ik vergat het nooit. Met haar zachtmoedige, omarmende stem. En meteen welde verzet in me op. Op foto's zie je het jongetje zich vastberaden losmaken uit de omhelzing. Ik was niet van haar, ik was van mezelf.

 Ik moet een jaar of vier gewest zijn, toen mijn vader terugkeerde van de politionele acties in Indië en een einde maakte aan de moeder-zoon idylle.

 Dit komt boven bij het lezen in 'Moederskinderen', de meeslepende studie die Jan Fontijn maakte van moeders en zonen in de literatuur, Van Stendhal, Nietzsche en Baudelaire tot Gerard Reve en Lodewijk van Deyssel. En zovelen meer. Ik ben er nog maar net in begonnen en het blijkt tussen moeders en zonen steeds anders.

Vaak is ze gestorven en onbereikbaar geworden zoals bij Roland Barthes. Dat sterven, onder veel pijn is soms 'het ergste wat ik ooit had meegemaakt' zoals bij Jan Fontijn zelf, die het terugvindt bij Stendhal. Een geborgenheid die voorgoed verloren gaat. De vergeefse pogingen van Gerard Reve in 'Moeder en zoon' om zijn moeder met de maagd Maria te vereenzelvigen. Tegen mij zei hij na een betoog over zijn familie en het communistisch geloof: 'Misschien had zij toch nog iets menselijks behouden'.  Het katholicisme: '...een leer die zulk een gebrekkige, verkitschte, infantiele en soms aan godslastering grenzende vertolking kon doorstaan, moest wel, naar haar inhoud, iets verkondigen van grote, dwingende kracht en evidente geloofwaardigheid..'.

Gerard zou de kerkschandalen van nu zonder twijfel zien als een godsbewijs. Later meer.

Baudelaire herdacht

 Het is 160 jaar geleden dat ‘Les fleurs du mal’ van Charles Baudelaire (1821-1867) versch­een. De Stichting Spleen brengt een tweetalige jubileum-uitgave met ook reflecties van 40 Nederlandse en Belgische dichters. En vanaf 24 februari zijn er overal in Europa presentaties van 'Als engel, maar met roofdierogen'. Vast een voorproefje: eerst 'Het gif', vertaald door Peter Verstegen:

 'De wijn verleent het smerigst dranklokaal meteen/ Een wonderlijke weelde,/ Doordat er in zijn rossig gouden waas zo menig/ Mythisch zuilengewelf verscheen,/ Als een zonsondergang aan nevelige hemel./ De opium verruimt de wereld, en het meest

Wat zelf geen eind wil nemen,/ Verdiept de tijd, verhevigt onze zinnenweelde,/ Er vult tot berstens onze geest/ Met duistere, melancholieke zaligheden.

Dat alles doet het gif dat uit jouw ogen stroomt,/ Ogen zo groen, toch nooit vergeten,/ Die vijvers waarin mijn weerkaatste ziel moet beven./ Een hele drom van dromen droomt

Dat hun die wrange poelen water mogen geven./ Dat alles evenaart het wonder niet, zo groots,/ Van jouw invretend speeksel,/ Waarin mijn ziel sereen verzinkt als in een Lethe,

En dat haar naar de rand des doods,/ In machteloze duizeling, heeft weten mee te slepen!'/

 

En dan een Reflectie van Antony Oomen:

 'Ik vroeg me af: wat zoek ik toch in 't water van de spraak/ Waterval van trek en zucht, de staat van een halfdode/ Galligheid, hebberige lethargie, loodzwaar schril venijn/ Intussen amper nog de staat kennend van 't prille brein/ Van toen ik kind was, en nog volop vrolijk echt bestond/ De wonderlijke armoe van zo'n rossig gouden gloed, ach/ Overmoed: je durft eenieder te verschalken en te jennen/ O ja, als toverballen rollen grote woorden uit je mond/ Je adem riekt naar ledigheid, naar zwavel, verzuurde melk/ En bitter als grapefruit sijpelt de zerpe zever uit je smoel/ En dan, het pijpje en de naald, het poeder en het gruis/ Het gif dat niet zozeer de geest verruimt als hem verhuist/ Naar natte onderaardse holen en spelonken, diep verzonken/ Krochten in de aardkorst, waar wilskracht, zinnen en het weten/ Zich hebben ingewroet, door myriaden kevers aangevreten/ Wat, vraag ik, word jij aan frisse hartstocht nog gewaar/ Als 'k in jouw blikveld plons, want uit je ogen stroomt het git/ Nat, inkt, mat, pek, een zwarte pap met brokken gruwel/ Genaakbare peilloze spiegel van mijn thans glansloze staat/ Tegenstander, vol smart en vrees, venijn. Angstogen. Pijn.' 

Tags: 

Voor en achter

 Jarenlang reed ik over de Merwedebrug bij Gorkum langs een paal vol opgetaste verkeersborden die uit de verte – vooral bij avond - op een staande man leek. Zo sterk dat ik de voet al naar het rempedaal bracht. Maar nee, een paal.

 Baudelaire schreef in 1846 dat een van de grote problemen van de beeldhouwkunst was dat een vast gezichtspunt ontbrak, zoals bij een schilderij. En Giacometti zei: 'Als we iemand interessant of fascinerend vinden gaan we niet om hem heen lopen. De indruk die zijn verschijning op ons maakt, vergt een zekere afstand.'   

 Zijn beelden hebben altijd een voorkant.

 En ja, gestalten en gezichten bepalen het beeld in het Haags Gemeentemuseum bij Van Rodin tot Bourgeois, over sculptuur in de 20ste eeuw. Tot de ontsnappingen komen van vooral Amerikanen in Land Art en Minimal, en later conceptuele kunst. Eerder al bij de Dadaïsten, Arp en Schwitters.

 Maar mens - en dier - bleken onuitroeibaar.

 Het is heel vermakelijk te zien hoe Hans (ofwel Jean) Arp (1886-1966) het oplost. Zijn figuren zijn vaak menselijk en sensueel tot en met, zonder dat je precies kunt aanwijzen waar kop begint en kont eindigt.

 En wat meesterlijk blijft, ze hebben echt geen voor- of achterkant. Zodat je om ze heen blijft draaien, Baudelaire ten spijt.

 Een visuele aanraakbaarheid. De zintuigen gaan hand in hand..

 Zelden komen kijken en aanraken dichter bij elkaar. Maar je mag er niet aankomen. Dat mag alleen Vincent Bijlo op een erg leuk filmpje.   

Tags: 

Brussel

 Volgende week verschijnt Terras met een nummer over, jawel Brussel. Niet over wat we intussen weten. Maar over de stad, over steden, de poëzie erachter. Labyrinten gemaakt om je te verschuilen. Met een lange traditie als uitwijkplaats van vooral Parijzenaars. Van Baudelaire tot Multatuli. Lees De eeuw van Brussel van Eric Min.

 Wat er precies omgaat zul je als buitenstaander nooit weten. De verborgen stad. Dat begint met de onderaardse rivier de Zenne, die rond 1870 overhuifd werd omdat hij stonk en de nieuwe tijd aandrong. Er zijn schilderijen van Jean-Baptiste van Moer waarop het nog een klein Venetië lijkt.

 Het water van de Zenne is het enige waarmee je Kriekenlambiek kunt brouwen, het kersenbier waarnaar Willy Vandersteen zijn held noemde. Liefst van de Schaarbeekse kriek, een zure kers.

 Nog is de loop van de Zenne bovengronds te volgen. Vol eilandjes zoals bij de Beurs. Het plaveisel in de straatjes gaat op en neer.

 Er wordt in Brussel altijd onbegrijpelijk gebroken en gebouwd, soms met intervallen van jaren ruïneus verval. De pastoor van de St. Catherine legde het me uit: dat zijn de immobiliën, die regeren hier.

 Mijn Brussel begon achter het Noordstation, waar ik weerkeerde in het Hotel des Colonies in de Kruisvaartenstraat, Rue des Croisades. Art-déco, overgebleven tussen de afbraak. Het Colonies - nu onherstelbaar verbouwd - was een juweel van gipsdecoratie, glas en lood en spiegels met een monumentale lift en historische schoenpoetsmachines. Gebouwd voor de kolonialen die uit de Congo aankwamen. Van daaruit verkende ik ook het wat saaie Molenbeek.

 De vaste portier in het blauwe jasje vond na een paar keer dat ik teveel betaalde. Hij kon me 'op een lijst zetten', dat scheelde de helft. Ik kon kiezen, de OTAN, de EEG, de UNICEF. Ik koos de NATO. Voortaan belde ik, noemde mijn naam en zei 'OTAN, je suis sur la liste'.

Baudelaire en vrouwen

 In 'Mijn hart blootgelegd', aantekeningen van Charles Baudelaire (1821-1867), de dandy, de flaneur, keert steeds de liefde terug als dubbelzinnigheid. Zijn twijfelachtige vriendin Jeanne Duval geldt als inspiratrice van de Fleurs du mal. 'Een intelligente vrouw beminnen is flikkergenot,' schrijft de dichter. En verderop:

 'De vrouw is het tegendeel van de dandy. Dus moet ze afschuw inboezemen. De vrouw heeft honger en ze wil eten, dorst, en ze wil drinken. Ze is loops en wil geneukt worden. wat een verdienste! de vrouw is natuurlijk, dat wil zeggen weerzinwekkend. Daarom ook is ze altijd vulgair, het tegendeel van de dandy.' 

 Later weidt hij uit over: 'Het object dat in het maatschappelijk leven het interessantst is, een vrouwengezicht.' Als volgt: 'Een verleidelijk, mooi hoofd, ik bedoel een vrouwenhoofd, is een hoofd dat prikkelt tot dromen - maar op een onbestemde manier - over wellust en verdriet; dat gepaard gaat met een idee van melancholie, lusteloosheid, zelfs verzadigdheid, - of juist met een tegengesteld idee, dat wil zeggen vuur, levenslust geassocieerd met opwellingen van bitterheid, zoals die bijvoorbeeld voortkomen uit ontberingen of wanhoop. Mysterie, berouw zijn evengoed kenmerken van het Schone.'

 En zo komt hij uit bij het onvermijdelijke Ongeluk en zegt 'dat ik me nauwelijks een type schoonheid kan voorstellen (zou mijn brein een toverspiegel zijn?) waarin Ongeluk ontbreekt.'

 Rijst de vraag hoe bang Baudelaire was voor intelligente vrouwen.

 

Tags: 

Baudelaire en de duivel

 Hij stierf op zijn 46ste. Van wat hij nog wilde schrijven hebben we alleen aantekeningen. Maar er valt veel te raden voor wie 'mijn hart blootgelegd' leest:

 'Ieder mens belichaamt op elk moment twee gelijktijdige smeekbeden, de ene gericht tot God, de andere tot Satan. Het aanroepen van God, of spiritualiteit, is een verlangen om op te klimmen in rang; het aanroepen van Satan, of dierlijkheid, is een lust af te dalen, in verband te brengen met deze laatste drijfveer zijn liefdes voor vrouwen en vertrouwelijke gesprekken met dieren, honden, katten enz.'

 Zo kom je bij zijn afkeer van de weldenkende, ‘sociale’ schrijfster George Sand, die het geloof in de Hel wil afschaffen, waar Baudelaire – net als zijn vriend Félicien Rops - juist zo aan verknocht is.

 'We moeten niet denken dat de Duivel alleen geniale mensen in verzoeking brengt. Weliswaar minacht hij imbecielen, maar hij versmaadt hun medewerking niet. Integendeel, hij verwacht heel veel van hen. Neem George Sand. ze is vooral, en meer dan wat ook, een onnozel schaap; maar ze is bezeten. De Duivel heeft haar wijsgemaakt dat ze moest vertrouwen op haar goede hart en haar gezonde verstand, zodat ze alle andere onnozele schapen kan wijsmaken dat ze op hun goede hart en hun gezonde verstand moeten vertrouwen. Aan dat stompzinnige schepsel kan ik niet denken zonder een zekere rilling van afgrijzen. Moest ik haar tegenkomen, dan zou ik haar vast een wijwatervat naar haar kop slingeren.'

Tags: 

Baudelaire's flitsen

 'Mijn hart blootgelegd' heet de bundel aantekeningen van Charles Baudelaire (1821-1867) - net vertaald door Rokus Hofstede - waarin de dichter van de Fleurs du mal en Het spleen van Parijs zich laat kennen. Soms in korte ‘flitsen’ als deze:

 'Zoeven nog vroeg hij haar toestemming om haar been te kussen, en hij maakte van de gelegenheid gebruik om dat mooie been te kussen in een dusdanige positie dat de omtrek ervan zich scherp aftekende tegen de ondergaande zon.'

 En dan: 'Snoezepoes, poesje, poetje, m'n puppy, m'n rekel, m'n apie, ouwe aap, ouwe slang, mijn weemoedig ezeltje. Zulke al te vaak herhaalde taalgrillen, zulke al te frequent dierlijke troetelnamen getuigen van een satanische kant in de liefde; nemen satans niet de gedaante van dieren aan? De kameel van Cazotte - kameel, duivel, vrouw. Een man gaat naar de schietkraam, vergezeld door zijn vrouw. - Hij legt aan op de pop en zegt tegen zijn vrouw: 'Ik stel me voor dat jij dat bent.' - Hij doet zijn ogen dicht en schiet de pop neer. - Dan zeg hij: 'Lieve engel, wat ben ik je dankbaar voor mijn behendigheid!'

 'Wanneer ik alom weerzin en afgrijzen heb gewekt, zal ik de eenzaamheid hebben veroverd. Dit boek is niet gemaakt voor mijn vrouwen, mijn dochters en mijn zusters. - Van die dingen heb ik niet veel. Sommige huiden zijn zo pantserachtig dik dat er aan verachting geen plezier meer te beleven valt. Veel vrienden, veel handschoenen, - uit angst voor schurft. Zij die van mij hebben gehouden waren verachte mensen, ik zou ze zelfs verachtelijke mensen noemen, als ik de nette mensen per se naar de mond wilde praten.' 

Tags: 

Johnny's Oudjaar

 Met Oudjaar waren we jarenlang bij Johnny, Yvonne en Sindbad van Doorn, zoals ik het beschreef in Oorlog en Pap, de biografie van Nico Keuning. Ik nam vuurwerk mee. Eens vloog toen Johnn­y's haar aureools­gewijs in brand. Lees maar. En beluister de CD.

 Johnny kookte, maakte soep of reuzenbitterballen. Maar at nooit: 'De kok eet niet'. Oorzaak: drank. In het blauwe kof­fertje met zijn ijzeren voorraad voor optredens zat het antwoord: Baudelai­res 'Spleen van Parijs' (1869).

 Waar hij ook op het biljart stond en 'Silence!' (Frans), en dan in het Engels 'Silence please' verzocht, het maakte indruk. En dan klonk het in zijn vrije versie: 'Gij zult altijd dron­ken zijn, dronken van wijn, dron­ken van deugd, dronken van poëzie..'

 Of in Baudela­ires woor­den, vertaald door Jacob Groot: 'Wees altijd dronken. Daar gaat het om: dat is het enige. Om niet de afschuwelijke last van de Tijd te voelen die je schouders verbrijzelt en je naar de aarde toe drukt, moet je je onophoudelijk bedrinken. Maar waar aan? Aan wijn, aan poëzie, of aan deugdzaamheid, dat moet je zelf weten. Maar bedrink je.'

 'En als je, een enkele keer. op de traptreden van een paleis, op het groene gras van een greppel, in de sombere eenzaamheid van je kamer, wakker wordt, en de dronkenschap is al verminderd of verdwenen, vraag dan aan de wind, aan de golf, aan de ster, aan de vogel, aan de klok, aan alles wat vliedt, aan alles wat zucht, aan alles wat voortrolt, aan alles wat zingt, aan alles wat spreekt, vraag dan hoe laat het is; en de wind, de golf, de ster, de vogel, de klok, zullen je antwoorden: 'Het is tijd om je te bedrinken!''

 Da capo. In Brussel liep ik Baudelaires stappen na. Hij zou er gestor­ven zijn als zijn moeder hem niet was komen halen. 

Menno Wigman (4)

 Het was Louis Lehmann, die geen onderscheid wilde maken tussen dichters en schrijvers: 'Ze schrijven toch allebei.'

 Vanwaar dan toch dat woord, dat ieder kent: 'dichter'. Zit het hem in de zo onthoudbare, compacte vorm? Zeker toch ook in de mythe. Want dichters hebben een afspraak met de eeuwigheid. Is dat het wat vrouwen aantrekt?
Samen met Menno Wigman ging ik gisteravond de straat op, om een boodschap.
Het extreme kwam voorbij, de kater, de koorts, de waanzin, de dood die eind 19de-eeuwse Franse decadenten als Baudelaire, Rimbaud, Mallarmé omhelsden. Menno leefde van jongsaf met ze. Op zijn zeventiende stond hij op gespannen voet met de werkelijkheid.
En nog beperkt hij het bezoek aan de supermarkt tot het uiterste. Een dichter die een boodschap doet, het blijft wat anders. Dichter. Je bent het maar en paar uur per dag, zegt hij. Je houdt het stil, als was het een besmettelijke ziekte. Ook omdat je weet dat onverbiddelijk de vraag volgt: 'waar leef je dan van?'