Kijkduin revisited

 Op Kijkduin is een foto‑expositie in de oude winkelpassage. Nog wel tenminste, schrijft me de inrichter, de op Kijkduin geboren Theo van Os, want die passage wordt binnenkort gesloopt. Theo maakt een website over de geschiedenis van zijn geboortedorp.

 Een spannend dorp. Ik woonde vlakbij en in haar Remco Campert-boek 'Een knipperend ogenblik' gaat Mirjam van Hengel uitvoerig in op Remco Camperts Kijkduinse jeugd, eind jaren ’30 toen hij daar met zijn moeder woonde en net als ik later in de duinen achter het dorp speelde. Het stuifzand is altijd door zijn gedichten blijven waaien.

 In de jaren '50 stond tegen het duin in de puinvlakte van de Atlantikwall nog het Kijkduinschooltje waar Remco en Wim Bloem, zoontje van Kijkduinbewoners dichter Jacques Bloem en Clara Eggink op zaten. Na de oorlog gingen daar ook kinderen uit mijn straat heen, met bus M (abonnement aan een touwtje om de nek).

 Onderaan Kijkduin lagen nog de resten van de Duitse tankgracht, waar ik kikkervisjes ving tussen verroeste vaten. 

 In de jaren twintig en dertig was Kijkduin al 'een enclave van kunstenaars'. Dada‑kunstenaar Kurt Schwitters woonde en werkte er eerder. In collages uit die tijd zijn Kijkduinse buskaartjes verwerkt.

 Kijkduin was tussen 1921‑1923 gebouwd, door Duiker en Bijvoet met bungalows met rieten daken. Door de veranda's en overstekende daken denk je aan Frank Lloyd Wright. In een ervan woonden mijn grootouders en mijn moeder, sinds 1933. Ik ga Theo van Os Kijkduinfoto’s van mijn grootouders - de gepensioneerde zeekapitein- uit de gelukkige jaren ’30 sturen.

Tags: 

Tussen leven en dood

 In de bundel interviews met W.G.Sebald (1944-2001) 'Auf ungeheuer dunnem Eis' heeft hij het veel over fotografie. foto's uit zijn verzameling of zelfgemaakte. Voor hem zijn - meest zwartwitte - foto's een onmisbare schakel tussen leven en dood.

 Waarop berust de magie van de foto? Hij geeft het voorbeeld van de Viewmaster, zoals hij er als kind een had: 'Je had het gevoel: 'met het lichaam ben je nog in de gewone, kleinburgerlijke werkelijkheid. Met je ogen ben je echter al heel ergens anders: in Rio de Janeiro of bij de Passiespelen in Oberammergau of wat het ook was. Dat gevoel heb ik altijd bij foto's, ze oefenen een aantrekkingskracht op de toeschouwer uit en lokken hem op een ongelooflijke manier uit de werkelijke wereld in een irreële wereld, in een wereld dus waarvan je niet weet hoe hij in elkaar zit, maar waarvan je vermoedt dat hij bestaat.' 

 Hierbij een foto van mijn moeder en tante op Kijkduin omstreeks 1935, op het punt uit te gaan naar de grote stad Den Haag. Een auto zal ze wel komen halen. De roodharige Bé draagt witte schoenen en heeft een ruiker van uit stof gemaakte bloemen in haar handen. Ze draagt een 'cloche'­ hoedje. Haar witte schoenen met hakken zijn opmerkelijk op het schelpenpad. Het huis aan de Katwijkselaan zou afgebroken worden. Zie daarvoor ook mijn boekje 'De gabardine regenjas'. 

Tags: 

Catacomben

 Het komende nummer van Tijdschrift Terras, dat in mei verschijnt gaat over Catacomben. Ieder heeft zijn eigen ondergrondse. Mijn catacomben waren die van de Atlantikwall. Ik drong er rond mijn negende jaar binnen. De drang naar het ongeziene. Met als enig licht een zaklamp of een kaars.

 Jongetjes maken alle stadia van de beschaving door, zei Adriaan Morrien eens, die opgroeide bij de IJmuidense bunkers. Van holenmens tot schild en zwaard, van katapult tot luchtbuks.

 En zo kwam ik in het ondergrondse rijk. Lange gangen met een halfrond plafond en elke vijftig meter een mangat. De toegangen met ijzeren sporten werden dagelijks dichtgemetseld, wij jongens maakten ze 's avonds weer open als de specie nog nat was.

 Er waren sectoren daar beneden aangegeven, de onze was de zwarte K. Vreemde ruimten. Het kapelletje, met z'n hoge, gotische plafond en zijn met houtskool gemaakte sekstekeningen. En de zeldzame overgebleven werken van Duitse militairen.

 De 'grote drup' was, een onderdoorgang die deels onder water stond, waar je kruipend onderdoor moest. Er druppelde water uit het betonnen plafond, er moest daarboven een duinpan zijn die bij regen volliep.

 Beneden ben je veilig. Maar dan weer boven komen. Eerst spieden of je niet door een duinwachter met een hond wordt opgewacht, dan de voet op het wiebelend prikkeldraad. 

Tags: 

Ontmoeting

 Gisteren liep ik door de tijd. En opeens ontmoette ik mijn grootouders van moederskant. De kapitein bij de Holland-Amerika Lijn en zijn mooie roodharige vrouw - heb ik nooit gekend. Zij mij wel.

 Ze zijn na de oorlog bij mijn ouders ingetrokken. In Zutphen, in 1945. Uitgeput door gedwongen verhuizingen, ziekte en oorlog. Daar stierven ze kort na elkaar, nog maar zestig en negenenvijftig jaar oud, toen ik drie, vier was.

 Mijn grootvader was eenzijdig verlamd sinds een attaque in Havana. Pensioen was er nauwelijks. Hij liep met een stok en was grimmig. Toen ik hem als peuter eens op een been imiteerde sloeg de vrouwen de schrik om het hart. Maar hij zag het, lachte:en zei: ’Hij doet mij na!’

 Het werd me verteld. Ik weet er niets meer van.

 Met mijn moeder ben ik een keer bij hun graf geweest. Gelegen op een eiland in een grote vijver in Zutphen. En later nog eens, alleen. Het vroor, de vijver rond de begraafplaats was vol schaatsers, het dodeneiland zomaar toegankelijk.

 Ik schaatste er heen op mijn houten kinderschaatsen. En vond het graf terug.

 Kort daarna verhuisde het gezin naar Den Haag. En alle jaren tussen toen en nu sprak niemand over het graf. Mijn moeder had veel van de hare gehouden, maar zweeg.

 Ik heb altijd gedacht dat het 'geruimd' zou zijn.

 Maar gisteren zag ik op Internet dat de Zutphense Oude Begraafplaats niet meer gebruikt wordt, maar nog wel bestaat. Foto’s van een idyllisch parkje op een eiland met hoge bomen. Met hier en daar wat scheve grafzerken in het gras.

 Er staat zelfs een register op Internet. En daar vond ik ze, de kapitein en z'n vrouw, die haar kinderen zo mooi aankleedde en fotografeerde.

 Even kwamen ze heel dichtbij. 

Tags: 

Maddy

 Er was voor de oorlog en er was na de oorlog. Na de oorlog zag je om je heen. Voor de oorlog zat in fotoal­bums die mijn moeder bewaarde en waarin we soms bladerden. Haar 'voordeoorlog' was een woord geworden, dat een wereld omvatte. Een zonnige, zwartwitte wereld waarin mijn vader niet voorkwam.

 Vooral het gezin van mijn grootvader de kapitein die met vrouw en drie kinder­en vaak in Verviers verbleef tijdens verlof. Bij tante Martha en haar Franstalige echtgenoot in een villa op een berg met een park eromheen. Uitstapjes naar Spa en de Cascade de Coo. Ik kende ze alleen uit verhalen. Als tante Martha iets morste zei ze steevast ‘Et pour­tant c'est ta faute' en moes­ten ze allebei vreselijk lachen.

 Verder was er Kijkduin, waar het gezin woonde in een bungalow tussen stuifzand. Het voornaamste van voordeoorlog was een zonnige glans over open auto's, jurken en hoeden. Maar wat ik ook keek, voordeoorlog bleef onbereikbaar ver. De foto's waren bruinig, maar scherp. vaak stond op de achterkant het merkje van een bero­eps­f­otograaf. 

 De mensen gingen piekfijn gekleed. En lachten. Mijn moeder en haar zusje en oom Bob in matrozenpakjes. En dan kwam het, achterin het fotoalbum.

 En wie is dit? 

 'Oh, dat is Maddy.' Zei mijn moeder dan haastig. Er waren merkwaardig veel foto's van Maddy. Ze droeg bij het huwelijk van mijn ouders een sjieke bontjas.

 'Wie is Maddy?

 'Dat is een nichtje.'

 Het album werd vlug dichtgeslagen.

 Veel later hoorde ik dat Maddy, die wat jonger was dan mijn moeder in de oorlog verkeerde dingen had gedaan. Een familielid had haar zien dansen op Scheveningen - waar Nederlanders niet mochten komen - met Duitse officieren. En die bontjas kwam ook niet nergens vandaan. Van haar familie wilde ze niet meer weten.

 Maddy is verdwenen in de oorlog. Ik heb haar nooit gezien en nooit meer over haar gehoord.

 Toch werden haar foto's niet uit de albums verwijderd. Voordeoorlog eindigt met de portretten van Maddy op verder lege pagina's. Alsof niemand naast haar wilde staan.

Tags: 

Schrijvers op Kijkduin

 'Maar na een hoeveelheid jenever verstarde hij zozeer, dat hij niet meer te benaderen was en alleen nog maar vriendelijke geluidjes maakte. Op den duur hinderde dit mij nog het meest, geloof ik. Ineens kon ik het niet meer aan. Op een avond ben ik naar hem toegegaan met het jongetje op mijn arm en heb gezegd dat ik weg zou gaan en het kind meenemen als hij niet ophield met drinken.'

 Zo staat het in Leven met J.C.Bloem (1976) van Clara Eggink. Dit speelt in 1931. Zij was toen 25 en hij 44. Er werd gescheiden. Het kind werd toegewezen aan de dichter en een huishoudster. Ze gingen wonen op Kijkdu­in. 'Het huis in Kijkduin was wel Jacques' beste vondst op huizengebied.' 

 Maar Clara moest wel regelmatig bijspringen. De bungalows buiten de stad in het duingebied waren goedkoop te huur. 'Het gevolg was dat er wat uitzonderlijke mensen terecht kwamen Onvolledige gezinnen, zoals men dat tegenwoordig uitdr­ukt, kunstenaars en andere lieden die het met de maatschap­pelijke ernst niet zo nauw namen.'

 Bloem dus, met zoontje Wim. Maar hoe ging het verder met Clara? 'Nu was het noodlot wel een wezen - als je het zo noemen kan - dat altijd een grote belangstelling voor me had. Ik begon me net een beetje te schikken toen het Jan Campert voor mijn neus zette. Nee ik ga niet klagen over mijn tweede huwelijk. Maar de waanzin was het wel. Het heeft ook maar kort geduurd, anderhalf jaar of zoiets.'

 Bloem nam het sportief op, hij mocht Jan Campert wel. Met als gevolg dat er op Kijkduin, Duinlaan 143 - het huis bestaat nog - een huishouden ontsto­nd bestaande uit Jan Campert en Clara Eggink, met twee kinderen: Wim Bloem en Remco, het zoontje van Jan en Joekie Broedelet. En het wordt nog ingewikkelder, tot in mei 1940 het nabije vliegveld Ockenburg werd gebombardeerd en de hele Kijkduinse kolonie z'n huis uit moest. 

 Clara schrijft: 'Ik heb eens gezegd dat er geen onmogelijker eigenschap voor een vrouw bestaat dan het hebben van sex-appeal. Hoe dat nu is weet ik niet precies, maar toen was dat zeker zo. Alle mannen wilden met je naar bed en verder bestond je niet.' 

 Waarom die veel oudere man? Clara Eggink: Bloem was ‘de eerste man die me niet verveelde.’

 En dat terwijl even verderop aan de Noordwijkselaan mijn grootouders - de invalide kapitein - woonden, met mjn latere moeder, mijn tante Be en oom Bob.

Kijkduin (2)

 De oorlog en de Atlantikwall maakten een eind aan Kijkduin. Mijn grootouders werden - met 135.000 andere Hagenaars, een kwart van de bevolking - geëvacueerd. Kijkduin lag - net als heel Scheveningen en Duindorp - jarenlang leeg.

 Na de oorlog verkende ik de ruïnestad, de bunkers in de duinen. Het Kijkduin-schooltje, aan het eindpunt van de HTM-bus waarmee sleutelkinderen - tramkaart aan een touwtje om de nek - uit mijn wijk Bohemen schoolgingen, stond er nog, in de vlakte. Het huis van mijn moeder was er niet meer.

 Verderop zigzagde de tankgr­acht van de Atlantikwall waar ik kikkervisjes ving, zittend op gedumpte roestige vaten, half onder water. Grote, geheime attractie was de omheinde Milva-kazerne, waar saluerende vrouw-generaals naar buiten fietsten, de Duinlaan op.

 Alle vier mijn grootouders hadden in 1942 moeten verhuizen, de kapitein en z'n vrouw naar Leersum. Het huis van mijn vaders ouders aan de Anemoonstraat was gesloopt.  

 Het kaalgeslagen Sperrgebiet tussen Den Haag en het ontvolkte Scheveningen, Duindorp en Kijkduin zag er spookachtig uit. De schilder Carel van Eeden heeft er onvergetelijke gouaches van gemaakt. Vanuit de Sneeuwbalstraat waar hij opgroeide keek je in een maanlandschap, met in de verte het silhouet van de Sportlaankerk.

 

Kijkduin (1)

 Twee verdwenen steden heb ik gekend, Reimerswaal en Kijkduin. Hun namen zijn niet van de kaart verdwenen, maar dat is alles, er is op die plaatsen nu iets heel anders.

 Het Kijkduin even buiten Den Haag waar ik als kind speelde was een ruïnestad. Mijn moeder had er met haar zus, broer en ouders gewoond in de verdwenen Noordwijkselaan. Er stonden op die plaats nog wat brokkelige muurtjes in het duinzand. De geschiedenis van Kijkduin is ongeschreven gebleven, al zijn er fragmenten van Clara Eggink, die er met J.C.Bloem en hun zoontje Wim - een Wim is bij Campert altijd een zeurpiet of erger - woonde, aan de Duinlaan, naast Joekie Broedelet en haar zoontje Remco Campert. Remco heeft duinver­halen geschreven in De jongen met het mes. Ook in z'n hoor­spel ‘Het einde van een stad’ ruist de zee. Hij woonde er in 1937, mijn moeder ook. Remco was toen acht, zij net twintig. Ze zijn langs elkaar heen gelopen. Of gefietst.  

 Mijn groot­vader, de afgekeurde, invalide zeekapitein van de Holland Amerika Lijn, pacht de fietsenstalling achter het strandhotel. Vergeefs, de kinderen fietsen weg zonder te betalen. Remco schrijft in 'Herinner je je nog?' (1956):

 'De storm blies de zomerkuilen in het strand dicht, blies het zand in de verlaten houten limonadetentjes en de keet van de reddingbrigade, zwaaide het zand in bijtende golven het lege terras van het badhotel op, tegen de grote spiegelruiten aan, waar niemand zich in spiegelde. Het hotel stond als een spookhuis aan het einde van de boulevard.

Ondergronds Den Haag

 Wat zou er nog van over zijn, de dichtgemetselde ondergrondse gangen die liepen van het Mauritshuis naar het Bin­nenhof en het paleis Noordeinde? Bij Willem Brakman komen ze vaak voor, maar wat verzon hij, wat hoorde hij van wie?

 Vanmorgen in de Volkskrant komt Nell Westerlaken met prenten en wetenswaardigheden. Bouwhistoricus Lucas Vis situeert gangen van paleis Noordeinde naar een pand in de Molenstraat. Zo'n gang kom je ook tegen bij Brakman. Conservator Buvelot vertelt dat Johan Maurits een gesloten tuin liet aanleggen tegenover zijn huis, te bereiken via een ondergrondse gang. Maar verder? Kunstwerken en majesteiten moesten in geval van volksopstand toch geëvacueerd kunnen worden. En, net als in de film Diplomatie is er sprake van geheime toegang voor maîtresses.

 Er bestaat een Brakman-Den Haag. Als het hem schikt ondergronds. Dan ligt s' nachts in de Hofvijver een roeiboot klaar waarmee naar het waterpoortje onder het Mauritshuis gevaren wordt, en - zoals in 'Van de in hoger kringen verliefde' - gewelven betreden waar zelfs Oldenbarnevelt optreedt.

 En in 'De koning is dood' staat: 'In het zwakke licht van de looplamp zag ik inderdaad vage restanten van zolderschilderingen, dik bebladderd en beschim­meld, maar telkens als ik wat scherper wilde zien struikelde ik op de brokkelige vloer.' Ze horen muziek, hoefgetrappel. Waarna zijn gids hem vertelt dat ze zich nu onder het paleis Noordeinde bevinden 'en voegde er gemelijk aan toe dat daar dag en nacht vanen en menuetten werden gedanst en taartjes geget­en, wat uit zijn mond klonk als een klacht uit de Franse Revolutie.'

 De taartjes zijn natuurlijk van Krul, ook Brakmans hofleverancier.

 'Vlak daarna, waar het plafond koud en vochtig boven ons welfde, een gedempt steunen en klagen. Dat was de Gevangenpoort, wees een omhoog geprikte vinger. Dat vochtige gewelf bleek nog maar het begin, want even later hoorde ik het onmiskenbare gemurmel van water. 'De beek', klonk het verwijtend, 'we zitten nu onder de Hofvijver in de buurt van de crypte. Opgepast.' En ja, iedere Hagenaar weet van de Beek, die achter Kijkduin ontspringt en zich een weg baant langs de voormalige tankgracht, onder het Verversingskanaal door naar het Catshuis en vandaar ondergronds naar de Hofvijver. 

Haagse zomers

 Een verhaal is goed als er al lezend eigen verhalen bij je opkomen. Dat gebeurde me bij de verhalen en gedichten in het nummer over Haagse zomers en sporten - en nog veel meer - in het nieuwe nummer van het blad Extaze.

 Mijn moeder woonde als meisje - in de jaren '30 - op Kijkduin, in een tijdens de Atlantikwall afgebroken huis aan de Noordwijkselaan, waar je altijd de zee hoorde en insliep bij de lichtbundels van de vuurtoren. Eens regende het op haar verjaardag en kon het bedachte strandfeest niet doorgaan, geen nood mijn grootmoeder organiseerde een strandfeest binnenshuis. De achterkamer werd door hulpvaardige ooms vol duinzand geschept en daarin verrezen forten met vlaggetjes.

 Na de oorlog woonden we wat verderop, bij het eindpunt van lijn twee, waar op warme vakantiedagen de Haagse bleekneusjes aankwamen. Kinderen uit de verre binnenstad die twee aan twee achter vaandelstokken met hun groepsnummer werden aangemarcheerd, zwijgend.

 Haagse zomers. Heel soms de grammofoon van de buren met 'Seven lonely days, make one lonely week'. Verder stilte. Er zijn warme zomers geweest dat ik dagen binnen bleef.

 Heel in de verte de bel van een ijscoman. En touwtjespringende meisjes die een liedje zongen waarvan ik nog maar een regel weet: 'Stille straten daar bij de zee.' Wat rijmde op 'mee'. Ik zie zo'n straat - portiekwoningen - voor me. Die Haagse stilte zit ook in de wonderlijke illustraties die Diederik Gerlach maakte voor deze Extaze. 

Tags: 

Pagina's