Israels en Breitner

 Isaac Israels (1865-1934) hoefde niet meer mee te maken hoe de Dierentuin, waar hij zo graag de papegaaien schilderde, verdween. En zo veel moois.

 Nu hij samen met zijn vriend Breitner exposeert in wat eens het Gemeentemuseum heette komt zijn dood me in gedachten. Hij woonde in zijn ouderlijk huis aan de Prinsessegracht en zwierf veel door de stad, graag ook de ordinaire Boekhorstsraat of theater Scala, waar ik ik nog kwam toen het en bioscoop was geworden. Biografe Anna Wagner schrijft: 'De stad is zijn huis­kamer.' En dan die dag, 7 otober 1934: 'Als hij 's avonds laat zijn schilderkist sluit en met enkele doeken theater Scala verlaat, verkiest hij, boven het nemen van een auto via de 'Jodenbuurt' naar huis te sjouwen, omdat die straatjes met de enkele verlichte winkelramen dan juist zo bijzonder mooi zijn.' Denk niet dat hij alleen 'werkt' als hij schildert. Hij werkt altijd.

 Mislukt er iets dan gooit hij het niet weg, maar legt het opzij. Zodat er veel niet gelukte Isaac Israelsen voortleven. Na een expositie van z'n tekenwerk op het Noordeinde verzucht hij: 'Zoiets zou je eigenlijk na mijn dood moeten houden.'

 Om aan de belangstelling te ontsnappen op weg naar huis, op de Prinsessegracht, loopt hij onder een auto. Zonder twijfel in gedachten. Zaterdagavond verergert zijn toestand. Zondag 7 oktober sterft hij.

Tags: 

Regen

 Een tentoonstelling van louter regenschilderijen, dat zou wat zijn. Als eerste Gustave Caillebottes Place de Dublin in 1877. Maar dan die andere versie.

 En dan Breitner, veel Breitner, die nu samen met Isaac Israëls te zien is. Dienstbodes weerspiegeld in regenplassen.

 Die geen regenscherm kunnen bekostigen, wat een dure galanterie was. Gedenk de chique winkel van Spiekerman in Haagse passage. Mijn leraar Engels heette ook zo en het eerste waarmee hij zich introduceerde was zijn naam: 'niet te verwarren met de parapluwinkel'. Ondertussen was ie er maar wat  trots op.

 Caillebotte is de regenschermen meester. Die inzag hoe de paraplu, als de Japanse parasol een instrument was van onopzettelijke vrouwelijke elegantie. Een scherm waarachter een dame zich verschuilt en dan opeens weer vertoont. En heren de kans biedt hun hoffelijkheden te etaleren. En dan de plassen, de weerspiegelingen.

 Bij Israëls is elegantie veel ongedwongener. Hij schildert zo onopzettelijk dat het wel lijkt of het gewoon regent. Dan wordt een windvlaag een zucht van God.

Ongelukkig

 Mijn tweede ziekenhuis was - na het Juliana kinderziekenhuis - het Haagse Zuidwal. Allebei afgebroken, maar de witte jassen, dee tegelwanden en de geur van lysol blijven.

 Ik kwam er met een voetbalknie, op het zondagspreekuur, het voetbalspreekuur. De knie was gezwollen, en niet zuinig.

 De arts, eens een bekende voetballer bij HBS, zette met ballpo­int een kruisje op de forse zwelling. En sommeerde de coassis­tent: 'Hier, hier moet je zijn.'

De naald ging erin en kwam terug met een grote een buis bloederig vloeistof. Daarna werd mijn knie ingezwachteld en mocht ik weg. Op twee krukken. 

 In de volle tram terug sommeerde de moeder die naast me zat haar zoontje om voor me op te staan. 'Laat die meneer eens netjes zitten. Dat zie je toch zo, die man is ongelukkig.'

 In 1882 lagen Vincent van Gogh en Breitner hier, met ges­l­achtsziekten. Vincent had tekengerei meegebracht.

Komende week wacht me een volgend ziekenhuisbezoek

Tags: 

Singer verbouwd

Het Singer Museum in Laren is klaar. Vanmiddag gezien. De verbouwing van het complex is anders dan bij bv. het rampzalige Amster­damse Stedelijk een ver­betering.

 De tentoonstelling van nu geeft zonder veel ophef een beeld van de wederopstanding van de Nederlandse schilderkunst in de jaren 1870-1940. Met verrassende bruiklenen uit particulier bezit van Breitner, Isaac Israëls, Leo Gestel, Elsa Berg en Jan Sluijters. Die je laten zien dat in Nederland niet klakkeloos werd nagevolgd wat in Parijs gebeurde.

 De 'Amsterdamse impressionisten' genoemde Breitner en Isaac Israëls gingen hun eigen weg. Ze zochten het niet in kleur, waren veel meer tekenaars dan menige Parijse grootheid. En tegelijk lieten ze de verf het werk doen, zodat je soms een halve zaal achteruit moet lopen om de werking te zien.

 Ook Leo Gestel blijft een ongedurig geval apart. Hij heeft zowat in alle stijlen gewerkt, maar een Parijzenaar werd hij niet.

 Er ontstond in die jaren na de Haagse School iets eigens, het echtpaar Singer zag dat en kocht het.

 Het museum is gebleven wat het was, een huis waar je op visite komt.

Breitners stegen

 In zijn Amsterdamse jaren waren er nog veel meer stegen of 'gangen', met namen als Keizerrijk - waar Bordewijk als jon­getje met een dienstmaagd bij haar familie kwam. Nu zijn de meeste met hekken vergrendeld of verdwenen.

 Willem van Zoetendaal maakte het boekje 'Spleten in de stad' met foto's en tekeningen van George Hendrik Breitner (1857-1923). Een duistere steeg wordt zo een koker met aan het eind soms in de verte een meid die voorbijkomt of schoonmaakt. De momenten waarop Breitner wachtte.

 De grafiek ervan beschrijft Van Zoetendaal zo: 'Als je op een "staand" vel papier een smalle straat in perspectief tekent, ontstaan vier ­driehoeken: links en rechts met huizen, kleiner wordend naar de einder aan de onderkant van de straat en bovenaan het papier een ruimte in de vorm van een rafelige V. Wanneer je er nog eentje tekent en nog een wordt die V (de hemel, de lucht) door geaccentueerde goten en daken een steeds andere restruimte (...).'

 Breitner tekende honderden schetsboekjes vol op zijn stadswandelingen. Hij hield van doorkijkjes.

 Hij maakte 3000 foto's, op de afdrukken waarvan vaak de punaise-afdrukken te zien zijn. Zo ontdekte hij, zegt Van Zoetendaal, hoe spannend het is als iemand zijn hoofd uit een raam steekt. 

Tags: 

Breitners katten

 In het woonhuis en atelier van George Hendrik Breitner liepen altijd katten rond, of ze lagen op plekjes waar het ze beviel. Het moet hun eigenzinnigheid geweest zijn die hem aanstond.

 Na eeuwen muizenvangers en prooi van kattenjagers te zijn geweest, om hun vel en vlees, waren katten tegen 1900 favoriete huisdieren geworden, om hun aaibaarheid, bij burgers en eerder bohemiens. Tessel Dekker beschrijft in 'Katten' hun emancipatie aan de hand van de schetsen en foto's die Breitner van ze maakte. En passant, als bijkomstigheid, bladvulling in schetsboeken, toevalligheid op foto's zoals die van z'n model Geesje Kwak in kimono, waar zijn cyperse kat voor de sofa ligt te slapen (1893). Op de schilderijen is ie weggelaten.

 De schrijvende Tachtigers. Kloos, Van Deyssel, Van Eeden, Verwey en Hélène Swarth hadden katten. Baudelaire had in zijn Fleurs du mal (1857) de kat al opgevoerd als de poezelige maar onberekenbare vrouw. In de vertaling van Peter Verstegen:

 'Kom aan mijn minziek hart, mijn mooie kat,/ Hou thuis die klauwen aan je poten,/ 'k Verzink in jouw mooi oog als in een bad,/ oog van agaat, metaal-doorschoten. (...)

 Katten zijn ook goeie schildersmodellen. Ze blijven lang in een houding liggen en hebben vele, expressieve houdingen.

 ps. Het woord 'poes' komt in het boekje niet ene ker voor.

Tags: 

Pissende man

 Breitner moet duizenden kilometers door Amsterdam hebben gelopen. Zo begint Hans Rooseboom - de grote foto-man van het Rijks - zijn stuk over de fotograaf Breitner in het boek Snapshot, over fotograferende schilders.

 En hij laat meteen een stadsgezicht zien waarop een Amsterdam­mer – terzijde rechts - aan de Oudezijds Achterburgwal (ca.1894) tegen een muur pist. Op klaar­lichte dag. Het silhouet van een pissende man, in een witte kiel. Hoe herkenbaar! Pissen let nauw. Een pissende man moet afstand houden anders zeikt hij z'n broek onder. Tegelijk moet hij een oogje op de omgeving houden, er lopen achter zijn rug mensen voorbij. Maar verlegen is hij niet met de situatie, hij staat fier rechtop. Straks zal hij in gemoede zijn geslacht afschudden en teruggaan naar z'n werk op een schuit.

 Mensen in beweging wilde hij vangen. Of het da onscherp werd was geen kennelijk punt.

 De foto heeft alle Breitner-kenmerken: het glimmen van natte kasseien, tegenlicht en onscherpte, waardoor de silhouetten prachtig uitkomen. Breitner gebruikt het zoals hij op z'n schilderij­en ook deed.  Zijn foto's werden pas in 1961 voor het eerst tentoongesteld. Zag hij ze zelf als kunst? Als voorstudies voor schilderijen? Soms misschien. Voor de aardigheid toch ook vaak.

 De Rotterdammer kwam pas in 1886 naar Amsterdam en hield het meest van de oude stad. Van paarden ook. Vooral die van de paardentram die hij allemaal bij naam kende. De elektrische trams die rond 1900 kwamen vond hij maar ‘levenloze dozen’.

 Zijn snapshots zijn hun tijd ver vooruit. Hij kon een dienstbode met een mand van achteren aanroepen, wieweet fluitend, om haar 'in the act' te vangen. Als eerste?

Tags: 

Stadse meiden

 Breitner en Israels kleden de Amsterdamse straten aan met meiden. Een enkele dame doet haar boodschappen, maar die zie je hooguit terug in een portretopdracht. Op de grachten, bruggen en in de steegjes zie je de koffiepiksters die in sweatshops de slechte van de goede koffiebonen scheiden, de dienstmeisjes in hun witte schorten en de 'waspitten' van de kaarsenfabriek aan de Boerenwetering, achter het Rijksmuseum.

 In 1887 komt er een parlementaire enquête naar de wantoestanden daar:

 Vraag: Gij moet dus de bakken met stearine overgieten in de vormen, en de kaarsen afsnijden. Dat is uw werk gedurende 36 uren. Van zitten kwam dus niets in? Antwoord: Neen, mijnheer.

 Vraag: Kreeg gij 's nachts geen rustuur? Antwoord: Van 12 tot 1.

 Vraag: En gedurende dien tijd kondt gij dan wat op de grond gaan liggen? Antwoord: Ja, dan zocht ik maar een zachte plank op.

 Geen wonder dat de schilders makkelijk aan modellen konden komen. En dat de bordelen een uitweg boden. Uit een verhaal van Frans Erens in De Nieuwe Gids (1892):

 'Tusschen de vierkante meiden met de donkere rokken, die waaiden breed als krinolinen wijd. Vloog licht en rank, in volle zwaai en leliewit de slanke meid. Gloeiend heet en rood in zweet trapte ferm de sterke matroos, meenemend licht, het lichte wicht. In den nevelenden stof, in den wirbelenden dans, in het voeten gebons, in het plompende gestomp, in het vioolgesnerp verdween, kwam op de vliegende meid.' (...) 'En tusschen door de witte hand, verdwijnend hier, verdwijnend daar.'

Amsterdamse spiegelruiten

 Het schilderen van het nieuwe, grootsteedse Nederland begon in Den Haag. Hagenaars Breitner en Israels gingen rond 1885 het rumoer in de hoofdstad zoeken. Zagen Amsterdam opbouwen en groeien.

 Ze stortten zich op industrie, nieuwbouw, entertainment, mode en het caféleven. Israels was kind aan huis in het modehuis Hirsch met z'n mannequins. Breitners model Geesje Kwak werkte in een kledingateli­er.

 Het Haags Gemeentemuseum laat nu zien hoe na de landelijke rust van de Haagse School het stedelijk rumoer kwam.

 Amsterdam schilderen of tekenen blijft moeilijk. De binnenstad, de grach­tengordel waren toen al een koektrommel cliché. Breitner en Israels losten het op door er meiden op los te laten. Breitners vaak uitgelaten waspitten en dienstboden, Israels mannequins.  

 Waar ik niet van wist was de introductie in het stadsbeeld van wat nog steeds heet de spiegelruit. Tot dan toe waren winkelramen klein. Net als die van gewone huizen. Nu konden er opeens grotere raamoppervlakken gemaakt worden. De etalage was geboren.

 Amsterdam liep uit, niet alleen om te zien wat tentoongesteld werd, maar om binnen te kijken door die reusachtige glazen oppervlakken.

 Herman gorter beschreef het in 1885. En Israels huurde een kamer tegenover de hoedenwinkel Mars aan de Nieuwendijk, om vanuit zijn raam de etalages en de klandizie te kunnen schilderen. 

Paarden

 Jans was een merrie, een schimmel die op zesjarige leeftijd op 4 april 1885 werd gekocht door de Amsterdamse Omnibus Maatschappij, die tussen 1875 en 1900 zo'n twintig tramlijnen exploiteerde.

 Vroege foto's in het stadsarchief. Schilder George Hendrik Breitner kreeg in 1889 een handcamera, fotografeerde en schilderde ze vaak. Ze hadden veel schimmels bij de tram, terug te vinden in de paardenregisters van de tram. Van de 758 kende Breitner er veel bij naam. Die namen zijn bewaard.

 Veel betrouwbare vrouwennamen als Ada, Bertha of Betsy, maar soms ook Markiezin of Wolf.

 Ik kom hierop door de foto's die nu onder de kop Amsterdam 1900 te zien zijn in het Stadsarchief, meest van onbekenden.

 Je ziet ook de gedaanteverwisseling van de stad in die jaren, doorbraken als de Raadhuisstraat kwamen vaak voort uit de aanleg van sporen voor paar­dentr­am, het autoverk­e­er is van later.

 Paardenmest werd netjes opgeveegd en naar Drente verkocht, maar de stad rook wel naar paardenpis. Rond 1904 kwam de elektrificatie.

 Breitners grote Dam-schilderij uit 1898 is geschilderd vanaf de tweede verdieping van Dam 14, waar nu Peek en Cloppenburg zit.

 Midden op de Dam staat Naatje, monument voor de Nederlandse soldaten die tijdens de Belgische Revolutie van 1830 vochten. Naatje verdween in 1914, wegens slechte conditie - neus en rechterarm waren er al af gevallen.

 En meteen rijst weer de vraag 'kan dat monument op de Dam niet eens weg?' 

Tags: 

Pagina's