Breitner en Israels kleden de Amsterdamse straten aan met meiden. Een enkele dame doet haar boodschappen, maar die zie je hooguit terug in een portretopdracht. Op de grachten, bruggen en in de steegjes zie je de koffiepiksters die in sweatshops de slechte van de goede koffiebonen scheiden, de dienstmeisjes in hun witte schorten en de 'waspitten' van de kaarsenfabriek aan de Boerenwetering, achter het Rijksmuseum.
In 1887 komt er een parlementaire enquête naar de wantoestanden daar:
Vraag: Gij moet dus de bakken met stearine overgieten in de vormen, en de kaarsen afsnijden. Dat is uw werk gedurende 36 uren. Van zitten kwam dus niets in? Antwoord: Neen, mijnheer.
Vraag: Kreeg gij 's nachts geen rustuur? Antwoord: Van 12 tot 1.
Vraag: En gedurende dien tijd kondt gij dan wat op de grond gaan liggen? Antwoord: Ja, dan zocht ik maar een zachte plank op.
Geen wonder dat de schilders makkelijk aan modellen konden komen. En dat de bordelen een uitweg boden. Uit een verhaal van Frans Erens in De Nieuwe Gids (1892):
'Tusschen de vierkante meiden met de donkere rokken, die waaiden breed als krinolinen wijd. Vloog licht en rank, in volle zwaai en leliewit de slanke meid. Gloeiend heet en rood in zweet trapte ferm de sterke matroos, meenemend licht, het lichte wicht. In den nevelenden stof, in den wirbelenden dans, in het voeten gebons, in het plompende gestomp, in het vioolgesnerp verdween, kwam op de vliegende meid.' (...) 'En tusschen door de witte hand, verdwijnend hier, verdwijnend daar.'