Na afloop kreeg ik kort verslag. Het was ‘niet onverdeeld ongunstig’. Dat optimisme blijkt ook in het vervolg van het gesprek, als het bundelen van columns ter sprake komt. Fens zal namelijk de gebundelde ‘Trijfels’ van Nico Scheepmaker bespreken. En die zijn toch vaak gedateerd, vindt hij, er hadden voetnoten bij gemoeten om ze in de tijd te plaatsen en dan nog.
Duizenden stukken en stukjes heeft Kees Fens geschreven. Toch moet hij er niet aan denken, zegt hij, dat er ‘over 15 jaar, na mijn dood in 2020’ daarvan 200 in een boek bij elkaar zouden worden gebracht. Hij praat over deadlines. Vijftig jaar deadlines. Zonder deadlines zou hij niets uitvoeren. Die ‘wedren met jezelf’’ werkt stimulerend. Nee, hij is geen prutser, geen knoeier of kladder, alles gaat bij hem rechtstreeks. Een genade: ‘Als ik iets wil zeggen heb ik meteen de juiste woorden en de volgorde.’ Denken en formuleren vallen bij hem samen. Als de computer aangaat kan hij beginnen. Wel hangt veel af van de eerste zin. Het stukje gaat zich gedragen naar die eerste gedachte,Geleidelijk wordt dan wat hij wil beweren duidelijk. Er hoeft later ook niks meer aan veranderd te worden.
‘Schrijvers, dichters werken zo,’ zeg ik. Heeft hij nooit een roman geschreven? Nee, dat heeft hij nooit geprobeerd, zegt hij. Dat kan hij ook niet. Hij zou nooit een schrijver kunnen worden omdat bij hem alle tekst meteen een betekenis moet krijgen. Hij heeft altijd de neiging om iets te beweren. Fens is een streepjeszetter, met potlood zet hij in de te bespreken boeken twee of drie streepjes. Als er een C bij komt betekent dat ‘citeerbaar’. Nee, geen ezelsoren. En dan, doorwerken en niet opstaan. Je niet laten afleiden. Nooit ijsberen. Alleen soms even naar buiten kijken. Naar de gracht. ‘Ik schrijf alleen maar om het af te hebben,’ zegt hij tot slot. ‘En dat gebeurt dan ook altijd. Zo gauw mogelijk.’ Het gesprek werd op 22 mei 2006 uitgezonden. Hierbij.