"U staat hier ostentatief te ontkennen dat ik besta. Om er nog een schepje bovenop te doen, kijkt u consequent naar die andere dame daar ‑ die niet naar u kijkt.
Als ik hier dood neerval, zegt u: 'Kijk een ijsvogeltje'.
Ik zou met mijn sterke handen uw hoofd kunnen pakken en in mijn richting draaien.
Maar dan kijkt u dwars door mij heen.
Ik ben er niet, he.
Ik snap niet hoe u zelf die eenzaamheid kunt verdragen; er is wetenschappelijk onderzocht wat voor een mens erger is: het negeren of het genegeerd worden.
Allebei even erg.
Als u ook maar even de moeite zou nemen om mij aan te kijken.
En me te groeten, een klein 'hallo' is genoeg.
Kijk, daar komt de bus. Wij gaan daar nu instappen en allebei op een andere plek zitten. God weet hoe zeer wij de rest van ons leven dat ene 'hallo' zullen missen."
Ik hou van niet. Dit niet-gesprek opent de wereld van wat niet doorging, niet gebeurde. De bus is een bus vol niet, die wegrijdt.
De man, ik dus, zal tot z'n laatste snik denken 'Toen, toen had ik..' Ik heb een hele zolder met dit soort momenten.