Oom Puck

 Mijn overgrootvader was een aardige man. Dat wordt er bij verteld alsof het in Zeeland een uitzonderlijke eigenschap was. Hij droeg een grijze baard en een ronde bril. En hij was bakker. Ik heb zijn bakkerij in Wolphaartsdijk nog gezien, al was die toen al gesloten en stonden er cactussen in de etalage.

 In 'Een doodgewoon leven', het boek waarin Karel Capek zijn dorpsjeugd beschrijft, komt ook een bakkerij voor waar de jongen brood haalt en 'vol vervoering de gouden geur van de bol opsnuift'. En ik denk aan het warme brood onder de jas bij Nescio.

 Zo had ik het geluk drie jaar lang over de bakkersvloer te komen bij oom Puck Mulder, de witbestoven bakker in Eerbeek die schuin tegenover de school woonde. Alle pauzes brachten zijn neefje Heintje en ik er door. Thuis hoefde ik niet meer te eten, er brak in de bakkerij altijd wel wat.

 Bakkerijgeluk. Ik leerde van bakplaten, het knippen en laten glimmen van de broden met de waterkwast, de speculaasmachine, het deegspuiten uit de zak met de tuit, het glaceren van de tompoezen, de stopflessen met gouden en paarse pillen en de chocolade­pla­atjes met 'gefeliciteerd' voor op de taarten.

 Op zaterdag tegen zessen schoolden we samen achter de winkel, gespannen toekijkend wat nog verkocht werd en wat voor ons zou overblijven.

 Oom Puck ligt begraven op Coldenhove, vlakbij. Zijn zerk lijkt wel een homp deeg dat nog gekneed moet. 

Tags: 

Nescios buitenlandse fietstocht

 Met Nescio terugreizen naar de tijd dat het buitenland nog het buitenland was. Dat maak je mee bij lezing van het t­ijdschrift de Parelduiker waarin Lieneke Frerichs de - deels fiets deels trein - tocht beschrijft die de vijftig jaar oude J.H.F.Grönloh in 1932 maakte met zijn volwassen dochters Miep en Bob (ook wel Bop). Naar Noord-Frankrijk en België. Picardië, Cassel, St.Omer en verder.

 Hij schreef twee brieven naar zijn vrouw 'Ossi' thuis.

 Hoewel Nescio vaak in Bombay was voor zaken had hij zich in het buitenland nooit thuisgevoeld. Over zijn Brusselse hotelkamer bij het Noordstation (het is warm weer) schrijft hij: '..was doorkookt om te stikken, alles heet, de vloer, de lakens, en 't raam moest dicht om 't lawaai van auto's en vooral van den tram. ' Was net zo erg als in Bombay in Januari en ik heb maar enkele uren geslapen. Nou is gelukkig de heele lucht bewolkt & 't regent nogal. Maar nog om 8 uur was de vloer heet en mijn broek brandde toen ik 'm aantrok. M'n nachthemd kwam gisteravond gekookt uit koffertje.'  

 Maar dan, over de Franse grens begint een 'tooverachtige fietstocht door heuvels' naar Cassel. En 'ik had in Antwerpen een strooien deukhoed (!) gekocht om geen zonnesteek te krijgen, de hoed van opa, zoo'n Amerikaansche farmer zoo'n lange drooge met een lang bordpapieren gezicht en die had ik op m’n kop voor den regen en 't water liep er uit, maar iedereen was even aardig. 'Nous sommes un peu mouillés'.

 'Terugkijkend, 'schrijft Frerichs, 'besefte Grönloh dat hij zich tijdens die tocht van 1932 voor het eerst in het buitenland werkelijk thuis had gevoeld.' Daarvoor had hij het landschap buiten Nederland altijd 'min of meer onverteerbaar' gevonden. 'Kortenhoef - Loenersloot. Je kunt er voor mij Zwitserland en Italië en Tyrol voor in ruil krijgen en een gulden toe.' 

 ps. Lieneke Frerichs is bezig met haar Nescio-biografie.

Tags: 

Landmeter

 Bij mij om de hoek nadert de Noord-Zuidlijn zijn voltooiing. Jarenlang zag ik landmeters door mijn straat lopen met hun kijkers op driepo­ten. De enige landmeter die ik kende was K. uit Het slot van Kafka, maar die verricht in heel het boek geen enkele meting. En nooit vond ik een uitleg van deze beroepskeuze.

 De landmeters in mijn straat lieten onbegrijpelijke tekens en getallen achter op gevels, ook de mijne. Dat vervulde me met angst. Uit mijn vorige huis was ik namelijk verdreven door twee functionarissen van de dienst Bouw en Woningtoezicht, die in Amsterdam beschikt over leven en dood. Ze werkten, zo bleek, in opdracht van een projectontwikkelaar die zijn oog had laten vallen op de 'toplocatie' aan het Vondelpark waar ik een 19de‑eeuws huisje bewoonde.

 Ze stonden bij mij in de kamer. De een liet een knikker over de vloer rollen die duidelijk naar de linker zijmuur wilde. 'Hij staat scheef.' Zei hij tevreden.

 De ander liet een peillood aan een touwtje uit het raam zakken en keek het na. 'Hij buikt,' zei hij.

 Na maanden procederen tot aan de Raad van State moest ik weg. Rondom mij werd gekraakt. Links van me was een Duitse drumster ingetrokken.

 Huizen en al wat er mee te maken heeft hebben me veel angst aangejaagd. Ze zijn sterker dan ik.

 Zoals Nescio zei (waar?): 'Wat willen de mensen? Mooie oude huizen afbreken en er lelijke nieuwe voor in de plaats zetten.'

 Maar ik ben nu even gerust. De Noord-Zuidlijn ligt er. En is bijna klaar om volgens plan nog meer klanten naar de Albert Cuyp en de binnenstad vervoeren. 

Tags: 

Woorden

 Wie schrijft krijgt het nu met de dag moeilijker. De steeds herhaalde beelden overstemmen elk woord. Nogeens de locomotief en de koelwagons. Nogeens de man die een speelgoedbeest omhooghoudt. Wat kunnen woorden hier tegenover stellen, tegenin brengen? Zo kwam ik terecht bij de net verschenen Onverzamelde gedichten van Chr. J. van Geel (1917-1974). Waaruit:

 KLACHT DER AGRESSIE

 Ik ben een langzame kogel die bij zijn baas wil blijven.

  

Of:

 INZICHT

 Ik kijk door het vergeten heen

in onaantastbaar nieuw vergeten,

door meer vergeten toegelicht.

  

Of dit:

 Wie leeft is met iets bezig,

je hoopt op wat nooit komt,

om niet te zien dat er niets is.

 

 De bundel, bezorgd door Elly de Waard, begint met:

  ARS

 Het ware kunstwerk

een wond die geneest.

Japi en Bavink (4)

 De passage staat in 'Mene Tekel' (1913 en 1914). Bavink, de schilder en een journalist begrijpen elkaar niet. 'Gaat u dan maar naar meneer Hoyer', heb ik gezegd, 'in de Van Woustraat, die kan u alles vertellen wat u weten wil en die spreekt als een tijdschrift. Van Woustraat 28.'

 Op dus naar Van Woustraat 28. Vanmorgen kwam ik in de dierenwinkel op de boek van de Van Woustraat en de Govert Flinckstraat, op nummer 22. Ik vroeg naar nummer 28. 'Dat bestaat niet' zei een man met uitzonderlijk heldere lichtbruine ogen. 'Waar is het voor?'

 'Het staat in een boek,' zei ik. 

 'Heel vroeger heeft het wel bestaan,' zei hij.

 Dit was nieuw voor mij. Ook van oud-bewoner van de fameuze Jan Steenzolder Willem den Ouden - schildersatelier en tref­punt in de Titaantj­estijd en nadien - kreeg ik te horen 'dan kun je lang zoeken, Van Woustraat 28 bestaat niet'. Alles in gang gezet door 'Japi en Bavink' van Ype Koopmans. Was nummer 28 een grapje van Nescio? En nu dit. 'Hoe weet u dat?'

 'Van een collega die hier vroeger werkte.' Hij wees op de toegang tot de Govert Flinckstraat. 'Die straat was er nog niet. Er was hier toen een hofje. Daar zaten die nummers.'

 En ja, op de andere hoek is het opeens nummer 32. En daar zit een Turks restaurantje. De nummers 24, 26, 28 en 30 ontbreken dus. Daarnaast de snackbar Barbarella, nu gesloten - waarboven de nummers 34 en 36 staan aangeduid.

 Op zoek naar het hofje raadpleeg ik oude kaarten. En daar, heel vaag, zie je dat er hier inderdaad een bouwsel geweest moet zijn, al voor De Pijp er kwam, achter de Zaagmolensloot, die later de Albert Cuyp werd. Zover de geschiedenis van een raadselachtig grapje.

Tags: 

Bohème

 Vanmiddag bij de piekfijne tentoonstelling in Mechelen vloeiden de verhalen ineen. De koppen die Rik Wouters van Nel, hemzelf en z'n vriend Edgard Tytgat maakte raakten aan de praat met Nescio's Japi en Bavink. Van de Jan Steenzolder vloog ik naar de Bezemhoek, alles tegen 1910.

 Lezend in de Wouters-biografie van Eric Min (2011) zit ik in Nescio's Buiten-Ij, waar Lien ('uil!') de jongens voordoet hoe je een vet bord afwast. Nel, 'het velours madammeke' is een levende Lien die het huis­houden, eten en drinken van de vele langskomers bestiert: 'Onze vrienden zijn zo arm als wij. Iedereen brengt iets mee: een half pakje koffie of suiker, wat thee.' Stoken doen ze van sprokkelhout uit het Zoniënwoud.

 De discussies over kunst duren vaak tot 's nachts: 'Rik zit dan op de rug van zijn stoel als op een tribune in het parlement, met zijn voeten in dikke grijze sokken op de zitting en zijn klompen eronder.' De laatste tram is al lang weg en het is twee uur lopen naar de stad. De buurt ziet ze eerst aan voor terroristen of een religieuze sekte. De gelijkenis met Nescio gaat verder: Bij het naburige Sint-Pieters Woluwe ontstaat in 1905 een kleine anarchistische kolonie die zich later verplaatst naar de Bezemhoek. En een Uitvreter is er ook, Emile De Mets, die op de canapé blijft slapen en de volgende ochtend het brood blijkt te hebben opgegeten, getuige zijn briefje 'Het heeft gesmaakt'.

 Morgen in de Avonden meer.

Japi en Bavink (3)

 De herkomst van de Uitvreter en man die de zon wilde schilde­ren. Zoek ze maar. Het moet kunsthistorisch onderzoeker Ype Koopmans af en toe geduizeld hebben.

 Die zon kwam voort uit wat het luminisme werd genoemd. De luministen stelden tentoon in 1908 in het Stedelijk. Mondriaan, Leo Gestel en Jan Sluijters gingen in hun stralend kleurgebruik het verst. De laatste twee werden ook regelmatig verwijderd van tentoonstellingen om hun 'frontale naakten'.

 Nescio kiest stiekem partij. Hij vindt onder zijn Titaantjes de opportunist Hoyer het meest geschikt voor zo'n schandaal­succes: "Hoyer had kolossaal geboft. Ze hadden de ouwe stomme streek uit­gehaald een naaktfiguur van hem te weigeren. 'De Wellust' had hij de dame genoemd en ze was inderdaad, laat 'k maar zeggen (...) 'heel lief'".

 De andere kant van het luminisme, het pure licht deelde hij toe aan Bavink: 'Stapelmal werd Bavink ervan. Naar de zon loopen wilde-i over de lange, schitterende streep, maar aan den kant van 't water bleef-i toch maar staan. Ik herinner me dat we, Bavink en ik, eens op een keer aan zee kwamen, toen de halve zon groot, koud en rood aan de kim stond. Bavink sloeg met z'n vuist tegen z'n voorhoofd en vloekte "God, God, dat schilder ik nooit. Dat kan ik nooit."

 De theosofie, het spirituele, zoals aangehangen door Piet Mondriaan (die om de hoek aan de Ceintuurbaan woonde en vaak langskwam op de Jan Steenzolder) klinkt hierin door. Zou dit het eerste bescheiden onderzoek naar de - belangrijke - rol van de beeldende kunst in het werk van Nescio zijn? Het lijkt er wel op.

 ps. Intussen mailt Gijsbert van der Wal me dat de zolder na Leo Gestel nog door meer schilders bewoond is zoals Willem den Ouden en zijn vrouw van 1954 tot begin jaren 2000 en tegenwoordig door Allard Gomperts, zodat de traditie wordt voortgezet.

Tags: 

Japi en Bavink (2)

 Een straat verderop zaten ze, er zijn foto's van uit 1908. Tweede Jan Steenstraat - de zolders boven nummer 80 en 82. Huizen die er nog staan. Vlak bij waar ik woon. Beneden was sinds 1904 een ijsfabriek, foto in het stadsarchief.

 Maar wie waren ze? Als je 'Japi en Bavink en de doorbraak van de moderne kunst' van Ype Koopmans leest, die uitzocht wat er maar te vinden is over de kring waarin Nescio zich in z'n jeugd bewoog, dan kom je heel dichtbij. Vooral dicht bij een schrijver, die scherp luisterde en om zich heen keek, bedacht op al wat ie kon gebruiken. En zo kwam tot de Japi, de Bavink, de Hoyer en de Koekebakker die wij kunnen dromen.

 Koekebakker, de kantoorbediende, de verteller, die met open mond volgt wat de bohémiens uithaalden op de Jan Steenzolder – aan de ‘Avenue Jean Brique’, waar ook Bavink woonde - of in het 'hol' van schilder Jopie Breemer. Japi's en Bavinks bij de vleet. Zo droomde Grönloh het zich ook, daar op kantoor bij de Holland-Bombay Trading Company aan de Keizersgracht, in 'het dal der plichten'. Aan die conclusie ontkom je niet.

 Wie wil weten waar de schrijver zijn 'ruwe materiaal' vandaan had moet Ype Koopmans lezen. En dan zie je dat er geen woord van gelogen is, en hoe Nescio polijstte, wegliet en naar voren liet komen waar het hem echt om ging.

 Het gekke is, zeker twee twee keer in de week fiets ik door de Van Woustraat, waar op nummer 28 toch de man woont die 'spreekt als een tijdschrift', maar nooit heb ik daar naar boven gekeken. Morgen dan.

 Vrijdag is Koopmans te horen in de Avonden.

Tags: 

Japi en Bavink (1)

 Waar haalde Nescio ze vandaan. Komende week ontmoet ik Ype Koopmans die uitzocht en schreef. In 'Japi en Bavink en de doorbraak van de moderne kunst'.  

 De hooggestemde schilder en de minstens zo hooggestemde niets­nut. In 1909 ontstond de oerversie van het verhaal over 'Den uitvreter, dien je in je bed vond liggen met zijn vuile schoenen als je 's avonds laat thuis kwam'.

 In 'Titaantjes' gaat het verhaal van de vriendenkring verder en leren we de schilder Bavink kennen. Bavink, over wie in het Handelsblad wordt geschreven dat zijn werk in herhaling viel. Hij haalt zijn schouders op: 'God herhaalt zich zelf nog veel vaker.' En Nescio-adept Gerard Reve maakt daarvan 'Wie moet ik anders herhalen.'

 Maar wat schilderde Bavink nu toch? Koopmans diept namen op van schilders van wie Nescio het werk gekend moet hebben, waaronder: Emmanuël van Beever, die te veel blauw en Veronese groen gebruikte naar de zin van de uitvreter: "Neen, dat deugt niet, veel te veel blauw kerel".   

 Van Beever blijkt een van de modellen voor Bavink te zijn geweest. Net als Bavink werkt Van Beever veel in het Gooi. In de oerversie van Titaantjes staat dit wintergezicht op het station Hilversum: "De hemel wittig blauw, 't weiland gelig groen, de zwarte boomenmuur in de verte waar ze elkaar ontmoetten, een klein roze wolkje in 't midden er boven [...] Met een klein beetje verf had ik er zoo een buitengewoon modern ding van kunnen maken." zegt hij tegen Nescio's alter ego Koekebakker.

 Het modernisme is intussen losgebarsten, zodat ik hierbij meteen denk aan het roze wolkje van Piet Mondriaan. Japi schildert zelf niet. Hij ziet de ervaring op doek weergeven als een onmogelijkheid.

Tags: 

Verbrand huis

 Vanmiddag maakte ik met Frank Halmans een rondgang door zijn verbrande huis. En ondervroeg hem.

 Het huis is een verhaal. Opgesteld in z'n atelier in Bunnik. Frank is een echte lezer. Brakman en Nescio koestert hij. Hij maakt boeken waar je heel let­terlijk in kunt doordringen omdat er ramen in de pagina's zitten. 

 Maar die binnenbrandjes - meer is het niet geweest, zeker geen uitslaande brand. Door de maker aangericht in zijn perfect uitgevoerde miniatuurinterieurs. Vanwaar? Een verkoold eenpersoonsbed, hooguit een twijfelaar. Een zitkamer met twee verkoolde fauteuils en geblakerde tv. Er was bezoek. Dit was een literaire brand, beaamt hij. Er moest iets worden opgeruimd, uitgerookt. Wat? Daarover zwijgt hij glimlachend.

 Het huis was hem kennelijk niet genoeg. Er staat nu ook een miniatuur schildersatelier naast, gebouwd, alleen om in de fik te kunnen steken. Het huis zal te zien zijn in het nieuwe Armando-museum op het landgoed Oud-Amelisweerd vanaf 7 september.

Pagina's