De heiligverklaring van Franz Kafka

 Dat de katholieke kerk heiligen kent komt denk ik voort uit een diepe behoefte. Willem Brakman schreef zijn meesterlijke roman 'Een heiligverklaring' over 'oom Sjaak' in een bovenhuis die zich onderscheidde door ja wat? Hij was een aardige man. Zoals het van mijn Zeeuwse overgrootvader, de bakker ook werd gezegd. De meeste mensen waren in die tijd kennelijk niet zo aardig.

 Brakman laat dan een functionaris van het Vaticaan de trap op komen die de procedure in gang zet.

 In het boekje 'De weg naar eenvoud' van en over Kafka's vriendin Milena staat een In Memoriam dat ze in 1924 scheef toen hij gestorven was. Over de gevolgen van zijn longtuberculose zegt ze: 'Hij kreeg er een bijna wonderbaarlijke fijngevoeligheid door, en een intellectuele zuiverheid, zo compromisloos dat het iets huiveringwekkends had; als mens daarentegen legde hij al zijn intellectuele angst voor het leven op de schouders van zijn ziekte. Hij was schuchter, angstvallig, zachtaardig en goed, maar de boeken die hij schreef, waren wreed en pijnlijk. Hij zag een wereld vol onzichtbare demonen die de onbeschermde mens vermorzelen en verscheuren. Hij was te helderziend, te wijs om te kunnen leven en te zwak om te vechten.'

 In haar brieven aan oa. Max Brod beschrijft ze hem vergelijkbaar. Of Kafka ’s humor aan haar besteed was weet ik niet. Was hij een heilige, wat dat ook moge zijn? Ik herinner me dat Gerard Reve me zei 'Ja, 't is zonde dat ik het zeg, maar ik ben "gevoelig".'

 Kafka wilde geen snijbloemen aan zijn sterfbed, want die waren ook stervende.

Brakman en Vestdijk

 Nico keuning is bezig met de biografie van Willem Brakman en stootte op mooie dingen als zijn briefwisseling met Simon Vestdijk, die hij als arts voorzag van middelen tegen angst en depressie waaronder hij leed. In deze brief wordt zijn stofwisseling onderzocht in Zeist..Juist verschenen en verrassend...

 Doorn, 14-6-62

 Beste Willem,

 (...) Om half acht 's ochtends vervoegde ik mij, nuchter (ik bedoel niet-bezopen), in het Zeister ziekenhuis lab. Er was niemand. Eindelijk ontdekte ik achter een loket een soort hitje, en ik zei, dat ik om half acht gestofwisseld moest worden of hoe zij zich wenste uit te drukken. Daarop greep zij loom een telefoon, en ik hoorde: 'Zeg, die en die, zeg eens aan die en die, dat ze haar nest uitkomt, er is hier iemand, die moet half acht geholpen worden. 'Daarop bracht ze mij naar een leeg zaaltje, waar ik op een matras op de grond moest gaan liggen. Ik deed dit, wantrouwend gestemd door het nest waar iemand uit moest: als ze mij eens vergaten! Een half uur verstreek. Ik werd onrustig, ik voelde me als in een concentratiekamp, Van verder Zeist was alleen door de ramen het bovenste deel van een hijskraan te zien: als ze mij eens... Ik stond op, dronk water aan de kraan (wat niet mocht), at een biscuit (wat niet mocht), en toen er werkelijk niemand kwam, ging ik naar het loket om op te spelen en waarom ze niet haar nest uit kwam, en waarom ik daar vergeten werd. De depressie weg, kort maar, heel kort. Er was nu een ander, die mij superieur glimlachend uitlegde, dat ik eerst ánderhalf uur lang moest ontspannen.' 'Ontspannen!' krijste ik 'ik lig me daar gvd op te winden, vreet biscuit, zuip water als een hond, volledig overstuur, - ontspannen, laat ze gvd haar nest uitkomen, anders kruip ik er zelf bij'

(...)

Na een kwartier kwam de nesthoudster. Een prachtvrouw, Wim. Ik overdrijf niet: Jij zou alles en alles hebben opgegeven voor deze vrouw. Donker, een gloedblik, uiterst wulps, toch beheerst, en met het moquante lachje der wetenden. 'Bent u die meneer die dacht dat ze hem vergaten?'

Tags: 

Verbrand huis

 Vanmiddag maakte ik met Frank Halmans een rondgang door zijn verbrande huis. En ondervroeg hem.

 Het huis is een verhaal. Opgesteld in z'n atelier in Bunnik. Frank is een echte lezer. Brakman en Nescio koestert hij. Hij maakt boeken waar je heel let­terlijk in kunt doordringen omdat er ramen in de pagina's zitten. 

 Maar die binnenbrandjes - meer is het niet geweest, zeker geen uitslaande brand. Door de maker aangericht in zijn perfect uitgevoerde miniatuurinterieurs. Vanwaar? Een verkoold eenpersoonsbed, hooguit een twijfelaar. Een zitkamer met twee verkoolde fauteuils en geblakerde tv. Er was bezoek. Dit was een literaire brand, beaamt hij. Er moest iets worden opgeruimd, uitgerookt. Wat? Daarover zwijgt hij glimlachend.

 Het huis was hem kennelijk niet genoeg. Er staat nu ook een miniatuur schildersatelier naast, gebouwd, alleen om in de fik te kunnen steken. Het huis zal te zien zijn in het nieuwe Armando-museum op het landgoed Oud-Amelisweerd vanaf 7 september.

Philip Larkin (1922-1985)

Taal

 Om met Willem Brakman te spreken: 'Omsk, Tomsk, Irkoetsk, wij verblijven in de taal. 'Een ander onderkomen is er niet. Het moet onderhouden worden ook. Gaten dichten die onverlaten er steeds in schieten. Taal is oorlog.

 Eens had ik onenigheid met Johnny van Doorn over een woord, bij het doorploegen van een manuscript. Het woord was 'subtiel'. Ik zei 'als je dat laat staan is het boek dood'. Ik meende het. Het ging er uit. In de jeugd aangereikte taal is de mooiste. Vaak denk ik 'moederwoord' of 'vaderwoord'. Soms waaien moederwoorden als rozenblaadjes op me af. Dan is het 'geen doen', 'doodaf' of 'lammenadig' voor en na. Ze zei ook 'mart' inplaats van 'markt', ze kwam uit het Haagse Bezuidenhout.

 Dit voor wie de Oude Wereld gekend heeft, toen pech nog heel gewoon was. Mijn dichter van de oude wereld is Philip Larkin (1922-1985):De grote koele winkel voor goedkope klerenin simpele maten duidelijk uitgestald(gebreid goed, zomerkleding, kousenin bruin en grijs, kastanje, donkerblauw)roept voor ons op de doordeweekse wereldvan wie bij dageraad het kleine huis verlaten, op tijd voor scheepswerf, bouwplaats of fabriek. Maar achter overhemden en de broekenstapelskrijgt men de Mode voor de Nacht te zien:dun als blouses, met machinaleborduursels, geel, mosgroen, roze,liggen Bri-Nylon baby-dolls en slipjesluchtig bijeen. Aannemen dat zij dezewereld delen, bedenken dat er iets in zitdat bij hun soort hoort, heeft bewezen hoe afgezonderd en onaards de liefde is,of vrouwen zijn, of wat zij doen,of in ons jong onwerkelijk verlangenlijken te zijn: synthetisch, nieuw,wezenloos door extase bevangen (vert. Jan Eijkelboom, The Large Cool Store, 1964)