Bij mij om de hoek nadert de Noord-Zuidlijn zijn voltooiing. Jarenlang zag ik landmeters door mijn straat lopen met hun kijkers op driepoten. De enige landmeter die ik kende was K. uit Het slot van Kafka, maar die verricht in heel het boek geen enkele meting. En nooit vond ik een uitleg van deze beroepskeuze.
De landmeters in mijn straat lieten onbegrijpelijke tekens en getallen achter op gevels, ook de mijne. Dat vervulde me met angst. Uit mijn vorige huis was ik namelijk verdreven door twee functionarissen van de dienst Bouw en Woningtoezicht, die in Amsterdam beschikt over leven en dood. Ze werkten, zo bleek, in opdracht van een projectontwikkelaar die zijn oog had laten vallen op de 'toplocatie' aan het Vondelpark waar ik een 19de‑eeuws huisje bewoonde.
Ze stonden bij mij in de kamer. De een liet een knikker over de vloer rollen die duidelijk naar de linker zijmuur wilde. 'Hij staat scheef.' Zei hij tevreden.
De ander liet een peillood aan een touwtje uit het raam zakken en keek het na. 'Hij buikt,' zei hij.
Na maanden procederen tot aan de Raad van State moest ik weg. Rondom mij werd gekraakt. Links van me was een Duitse drumster ingetrokken.
Huizen en al wat er mee te maken heeft hebben me veel angst aangejaagd. Ze zijn sterker dan ik.
Zoals Nescio zei (waar?): 'Wat willen de mensen? Mooie oude huizen afbreken en er lelijke nieuwe voor in de plaats zetten.'
Maar ik ben nu even gerust. De Noord-Zuidlijn ligt er. En is bijna klaar om volgens plan nog meer klanten naar de Albert Cuyp en de binnenstad vervoeren.