De stilte van Menno Wigman

 Het is stil in de stad sinds Menno Wigman er niet meer is. Een Menno-achtige stilte. De stilte van een stille man, die maar soms wat zei. En dan zoals 'Kernrot'. Ik was in 2013 bij hem en Diana Scherer toen hun boekje 'De vrede moe' verscheen, met foto's die Diana maakte van geboetseerde, erg dode, kleine popmensen, in een gootsteen of op beregend plaveisel. En gedichten van Menno als dit:

 Het kind dat ons niet kreeg, het wordt herdacht/ op avonden als deze:/ verlepte bloemen, Bach en voorjaarsregen.

 En jij, mijn stomme pop,/ jij weet welke naam ik het zou geven. Hij niet./ Dat kon ik nog verzwijgen.

 Het ging ons goed. We rookten en we dronken,/ verwisselden van huid,/ vonden de liefde uit... En toen die buik.

 Ik durfde niet te kijken./ rook zeepsop, voelde ijzer, stond op breken./ Kernrot, dacht ik. Kernrot.

 en hoogverraad. Hoe kon ik. Had hij niet./ Wat bleef: een mist van tranen,/ vier muren en het kind dat mij niet kreeg.

 Soms schrijft het op de speelplaats van de maan/ een naam die ik herken./ Pisgeel mijn pillen maar ik kom eraan. 

Menno's dood

 Wat de vandaag gestorven Menno Wigman en mij bond was de dood van een andere dichter, die we allebei kenden, Nico Slothouwer. Na diens dood maakte Menno een prachtig gedenkboek dat ik koester.

 Met Menno had ik vaak contact door radiowerk. De laatste keer toen we in november 2010 van zijn verdieping in de Baarsjes met open microfoon een boodschap gingen doen. Het kostte hem moeite. De schemering viel, dan kon hij zijn straatangst overwinnen. Zijn interieur in duistere art-deco had de toon gezet.

 Dichters hebben een afspraak met de eeuwigheid. Is dat het wat vrouwen aantrekt? 

 Ik schreef achteraf: 'Samen met Menno Wigman ging ik gisteravond de straat op, om een boodschap. Het extreme kwam voorbij, de kater, de koorts, de waanzin, de dood die eind 19de‑eeuwse Franse decadenten als Baudelaire, Rimbaud, Mallarmé omhelsden. Menno leefde van jongsaf met ze. Op zijn zeventiende stond hij op gespannen voet met de werkelijkheid.' En nog beperkte hij het bezoek aan de supermarkt tot het uiter­ste. Een dichter die een boodschap doet, het blijft wat anders. 'Dichter. Je bent het maar een paar uur per dag,' zegt hij. 'Je houdt het stil, als was het een besmettelijke ziekte. Ook omdat je weet dat onverbid­delijk de vraag volgt: waar leef je dan van?'

Tags: 

Nico Keuning ontmoet

 De schrijver Nico Keuning - en biograaf, van Jan Arends, Bob den Uyl, Max de Jong, Johnny van Doorn - heeft twintig van zijn 'literaire ontmoetingen' verzameld in 'Een vreemde bestemming', uitgegeven bij Reservaat. Beklemmend is het gesprek met Menno Wigman, die opgroeide nabij de psychiatrische inrichting Santpoort, waar Vasalis als psychiater werkte en waar veel Amsterdamse schrijvers werden opgenomen. Een plek die levenslang doorwerkt. Keuning schrijft:

 'Er dreigt onweer als ik per trein over het "dodenlijntje" van Heiloo naar Santpoort-Zuid reis, de spoorlijn in het bosrijk gebied van psychiatrische inrichtingen, waar jaarlijks vele patiënten zich voor de trein werpen.'

Op het station ontmoet hij Menno Wigman. Ze wandelen hoe hij naar school liep, langs de inrichting. Keuning citeert het slot aan het gedicht 'Tot de bodem', waarin een dronken toerist in Amsterdam 's nachts pissend in de gracht valt en verdrinkt:

 Ik las dat de politie bij elk waterlijk/ (het gaat om meer dan vijftig doden in drie jaar)/ sinds kort meteen naar open gulpen kijkt./ Hoe drank een vloek over de grachten verft./ Hoe water 's nachts naar mensen grijpt.

 Een flits van speelgoed, stranden tuinen en tv./ Naar kades klauwen, in je kreten stikken, rond/ die luchtbel, rond je hoofd, een engel die niet komt,/ o de gestorven zomers in je mond.   

De pijn van Menno Wigman

 'Slordig met geluk' heet de bundel waarvan de verkoopster in de boekwinkel een stapel torste. Net binnen. Slordig met geluk, een gedachte die in het openingsgedicht opduikt, dat 'Rien ne va plus' heet.

 Leven als aan een speeltafel. Hoog inzetten op het dichterschap, tot... Dat tot komt in deze bundel met volle kracht naar boven. Meteen in de opening al.

 'Je bent een dichter nu en haast elk meisje trapt erin. Gretig ben je, slordig met geluk. Je leeft. Leeft niet.'

 Gedachten achteraf zijn het. Waar het heen gaat staat er ook: '...haast zesendertig, ziek en mensenschuw, door poëzie van alles om je heen vervreemd (..)'

 En dan: 'Is het walging? Onmacht? Zelfhaat misschien?' En de slotregel, met dank aan Slauerhoff: 'Had je maar nooit een gedicht gezien.' 

 Dat 'ziek' komt terug in een paar gedichten, hij vertelde erover op de radio. Het was van de zwaarste soort. Hij overleefde. Zodat er een ervoor en een erna ontstond. En ziekenhuisnachten. Schrijven over nachten met pijn, die als een personage tegenover je zit.

 's Nachts slaap ik op een mes. Hoe ik ook vecht,

een onbehouwen pijn brandt me uiteen.  

Half drie. Mijn pijn zit tegenover mij.

We praten niet. We schreeuwen niet. We kijken

elkaar niet eens de kamer uit.

(...)

 Volgt de eindeloosheid van een ziekenhuisnacht. Wakend met de klok.

 En dat temidden van heel andere gedichten. Die bewijzen dat er leven is voor en na pijn. En ontwaken, met een lichaam.

Tags: 

Herostratos

Afgelopen vrijdag vertelden fotografe Diana Scherer en dichter Menno Wigman in de Avonden over hun bundel De vrede moe. Wat niet in de uitzending kwam was Menno’s portret van de klassieke held Herostratos, die de tempel van jachtgodin Diana in brand stak om zo de onsterfelijkheid te verwerven.

 Helaas, de rechter had hem door, veroordeelde hem niet alleen ter dood maar verbood zijn naam ooit nog in het openbaar te noemen. Geschiedschrijver Theopompus vond zijn verhaal later zo bijzonder dat hij het boekstaafde, en zo kennen wij zijn naam. Veel misdaden, zegt Menno zijn gepleegd om de roem. Zijn ode aan Herostratos:  

 

 Er tikken pissebedden in mijn hoofd.

Ze naaien mijn gedachten op.

Ik denk al dagen aan een daad, zo groot,

zo hevig en dramatisch dat mijn naam   

in alle kranten komt te staan.                                    

 

Napoleon, las ik, was kleurenblind

en bloed was voor hem groen als gras.

En Nero, die bijziend was, hield het spel

in zijn arena bij door een smaragd.                        

 

Nu even stilstaan. Moet je horen: ik

ga straks de straat op, ik besta het, schiet    

me leeg en verf de feeststad groen.       

 

En nog voor het eind van het festijn

zal ik de grootste zoekterm zijn.

           

 

De vrede moe (2)

 Het sterfputje heet het in de loodgieterij. De laatste stop voor het riool. Down the drain gaat van alles, maar dode lichamen alleen in de geest. Zoals bij fotografe Diana Scherer.

 Vanmiddag met haar en dichter Menno Wigman gebogen gezeten over tekst en foto's uit hun raadselachtige boekje De vrede moe. Elk voor zich bleken ze zich verdiept te hebben in politiefoto’s van lijken uit 'Moord in Rotterdam' (1994) en foto's van de New Yorkse misdaadfotograaf Weegee.

 Diana maakte kleine, angstaanjagend levensechte poppen van de dode mannen en vrouwen op de foto's en legde die neer op een plaveisel vol plassen, in duister parkgras of zoals hier op een antieke douchevloer. En dan fotografeerde ze die taferelen. Op die laatste wordt het afvoerputje een aureool rond het hoofd van de dode. Ook Menno kende de Rotterdamse doden uit 1905-1967, schreef zelfs een gedicht waarin een dolk de hoofdpersoon werd. Zo leerden ze mekaar kennen.

 We verbaasden ons vanmiddag opnieuw over de 'poëtische glans' die ligt over deze zwartwit foto's. Griezelig, maar mooi. Hardvochtig en liefdevol tegelijk. Opwindend ook, het woordje geil kwam als vanzelf op.

 En vergeet niet: een op de drie daders heeft een liefdesver­houding of bloedband met het slachtoffer.

De vrede moe (1)

 Heet de bundel met foto's van de in Duitsland geboren Diana Scherer en gedichten van Menno Wigman, die vrijdag te horen zijn in de Avonden. Niks minder dan schokkend, die foto's. Je ziet vrouwen liggen, dood, in een uit­vergrote omgeving. Een reusachtige gootsteen, het afvoerputje in een enorme douchevloer. Maar ook plaveisel vol plassen regen. Politiefoto's lijken het, van slachtoffers, vrouwen zonder uitzondering. Pas na lang staren vraag je je af hoe ze gemaakt zijn. Dan ga je de gedichten van Wigman lezen. Zoals 'Dit niet':

 Zodra de avond zich had omgedraaid

voltrok zich haast een wonder in de straat.

 

Eerst stierf een ziekenwagen uit het zicht.

Toen viel een kluitje mensen uit elkaar.

 

Een jongen, kostbaar als een kever, trok

galant zijn mes uit iemands ribbenkast.

 

Zijn smalle wespenblik kreeg haast iets zachts.

Hij schreeuwde wel maar slikte alles in.

 

Toen viel de avond langzaam weer terug

in weemoed en tv, verdween het mes

 

en liep hij glansloos weg uit dit gedicht.

Een plot was er niet, laat staan muziek.

 

De dood verzint van alles, maar niet dit.

Menno Wigman

Menno is Amsterdams stadsdichter. Zijn vierde stadsgedicht, geschreven bij het 400-jarig bestaan van de Amsterdamse grachten:

 

Narcisten!

 

Net als Venetië trekt Amsterdam dag

en nacht narcisten aan. Het zijn de spiegels,

 

de diepe, zieke spiegels van de grachten,                    

het is het water dat je gevel rekt,             

 

het water dat bekwaam de luchten vangt   

en elke blik of kus op film vastlegt.           

 

Narcisten! Laat in mei! Hun fraaie tred,

hun weergaloze kop: het komt op film.  

 

Het is een drukke stad die aandacht wil

en krijgt. En jij staat bij het IJ en ziet

 

hoe beeld na beeld in de montagekamer

van het water glijdt en daar verdwijnt.      


Een bijrol zijn we, ijdel, lang van stof,

en in een bijzin zullen we verdrinken.  

 

Maar voor we uit het script worden geknipt

spiegelen we ons piekfijn aan het licht.            

                            

 

Tags: 
Menno Wigman en Willem Snitker

Natte woorden

Morgenmiddag om vier uur is er de feestelijke presentatie van de Bibliofiele Bleeker Editie 2011 'Natte woorden/Promesse de bonheur' met 3 nieuwe liefdesgedichten van Menno Wigman met vier prenten van Willem Snitker. Hét kerstkado voor gelieven, zegt Bleeker Galerie in Heemstede. Hier vast 'Natte woorden':

De maan is onder en ik denk me naar je toe
de derde dag al dat ik in je geuren denk
je had gehoopt dat ik mijn hoofd verloor en hoe

de maan is onder, wat een vreemde zin, die heb
je vast van Sappho - ja, en nu ik echt begin:
ze dronk, mijn god, nog meer dan ik, ze spon me in

met heupen en verhalen, oogwit, lipstick, blik.
En toen die natte woorden. Week en hard werd ik.
Zo vonden we de schuilkerk van haar bed.

Wat weet ik van de weelde? Dat zij hevig is.
O jij. Je zweept de hoogste hemel op. O jij!
We passen met z'n tweeën nooit in dit gedicht.
 

..en de redding in 2010
geen warmte, geen water meer..

Een kamer in het verleden (8)

SENNEROOG (ANP) - Schrijfster Ester Naomi Perquin is woensdagmiddag met een reddingshelikopter van een drijvende bungalow bij het eilandje Senneroog in het Lauwersmeer gehaald.

Wat afzondering met ons doet. Na de eenzame benauwenis waarvan Menno Wigman afgelopen vrijdag een aangrijpend verslag gaf kwam Perquin (zoals ze zichzelf noemt) met de andere kant van het isolement. Van het ene uiterste - de eenzaamheid, intredende vorst, het geleidelijk uitvallen van eerste levensvoorwaarden als warmte en drinken - kwam ze terecht in wat ze schetste als een bevrijdende calamiteit, met als bekroning haar redding door een gele traumahelikopter met zes mannen aan boord: 'Voel je je slap?'
Waarmee nog even fijntjes het verschil met het échte verleden onderstreept werd, immers honderd jaar geleden was er geen helikopter gekomen. En wat dan?
Wij leven met vangnet.

Tegen het eind wordt steeds duidelijker wat er in zo'n kamer in het verleden, in afzondering, met mensen gebeurt: ze raken buiten hun gewone sociale doen, en het eigene, hoe vreemd soms ook, komt onverbiddellijk boven.
 

Pagina's