De pijn van Menno Wigman

 'Slordig met geluk' heet de bundel waarvan de verkoopster in de boekwinkel een stapel torste. Net binnen. Slordig met geluk, een gedachte die in het openingsgedicht opduikt, dat 'Rien ne va plus' heet.

 Leven als aan een speeltafel. Hoog inzetten op het dichterschap, tot... Dat tot komt in deze bundel met volle kracht naar boven. Meteen in de opening al.

 'Je bent een dichter nu en haast elk meisje trapt erin. Gretig ben je, slordig met geluk. Je leeft. Leeft niet.'

 Gedachten achteraf zijn het. Waar het heen gaat staat er ook: '...haast zesendertig, ziek en mensenschuw, door poëzie van alles om je heen vervreemd (..)'

 En dan: 'Is het walging? Onmacht? Zelfhaat misschien?' En de slotregel, met dank aan Slauerhoff: 'Had je maar nooit een gedicht gezien.' 

 Dat 'ziek' komt terug in een paar gedichten, hij vertelde erover op de radio. Het was van de zwaarste soort. Hij overleefde. Zodat er een ervoor en een erna ontstond. En ziekenhuisnachten. Schrijven over nachten met pijn, die als een personage tegenover je zit.

 's Nachts slaap ik op een mes. Hoe ik ook vecht,

een onbehouwen pijn brandt me uiteen.  

Half drie. Mijn pijn zit tegenover mij.

We praten niet. We schreeuwen niet. We kijken

elkaar niet eens de kamer uit.

(...)

 Volgt de eindeloosheid van een ziekenhuisnacht. Wakend met de klok.

 En dat temidden van heel andere gedichten. Die bewijzen dat er leven is voor en na pijn. En ontwaken, met een lichaam.

Tags: