Thee in Brussel

 Toen het 'ijs eenmaal gebroken' was bij mijn bezoek aan W.F.Hermans in de Brusselse Atrebatenstraat - bij het Jubelpark - kwam de man ter sprake die ik kende uit het onovertroffen boekje, de Belgische dichter en radiomaker Freddy de Vree: 'De aardigste man ter wereld', met wie ik een radioserie maakte over Hermans.

 Freddy - 'Freddy, ach mijn Freddy' - had hem aan dat huis geholpen 'veel te duur'. En was de enige die hem bij elk nieuw boek steeds weer mocht interviewen.

 Toen kwam mevrouw Hermans, Emmy - uit haar keuken in het achterhuis vandaan met de thee. Bijzondere, door haar zelf gemengde thee. 'Ja,' zei Hermans, 'u drinkt thuis natuurlijk van die zakjes. Maar dit is iets heel anders. Proeft u maar. Ach weet u, wat er in die theezakjes zit? Nou, als ze aan het eind van de werkdag de vloeren van zo'n theepakhuis aanveegden, dan deden ze dat in van die zakjes.

 Daana spraken we over Hergé, die hier vlakbij, in Etterbeek opgroeide. 'Ja, Kuifje, daar moet Freddy niks van hebben, Freddy is een intellectueel.'  Ik weet dat Hermans landgenoten die het in de wereld ver schopten - Jan Cremer, Sylvia Kristel - bewonderde.

 Hij zou 'De God Denkbaar' gaan opnemen voor de radio. Freddy had luxe eten voor ons besteld in de VIP-room van de BRT. Obers in jasjes. En ik waagde het te zeggen dat ik ook wel had moeten lachten om 'Denkbaar'.

 Hermans: 'O ja, ik heb twee een beetje debiele nichtjes. En die hadden er ook zo om moeten lachen.' 

 Na het eten, met twee wijnen moesten we verder met opnemen. En ik hoorde het meteen: een dubbele tong. Dat kon zo niet. Overleg met Freddy. Die was het eens. Ik moest het hem zeggen.

 Hermans ging - hij had toch vaker met een slokje op voorgelezen - tenslotte akkoord. Morgen verder. Zonder wijn aan tafel. Ik was tenslotte de radioman, dit was mijn werk. Emmy kon er eerst niet naar luisteren, later schreef ze me een dankbare brief.

Tags: 

Acacia’s

 Achter Lucca reed ik de bergen in. Waar het wel leek of het zwaar gesneeuwd had. De wegen lagen overdekt met opwaaiende kleine, witte bloemetjes, gevallen van de bomenrijen langs de weg. Acacia’s zo te zien aan de bladvorm. De tranen der acacia's, het boek van W.F.Hermans dat zich in de oorlogsjaren afspeelt in Amsterdam en Brussel drong zich op. Waren de bloemblaadjes tranen? In het boek heet de acacia 'het oud symbool der onsterfelijkheid'. Hij blijft immers altijd groen. Mensen sterven, bomen blijven. Zoiets? Zijn de witte blaadjes tranen? Boven op de berg vond ik het meertje waar je kon vissen. Een toeziener in en wachthokje legde de vangst van elke visser op zijn weegschaal, woog af en liet ze betalen.

 In mijn Amsterdamse straat zijn al jaren terug boompjes geplant die doen denken aan acacia's. Door het vele snoeien hebben ze allemaal dezelfde vorm gekregen. Die van een soort plumeaus. Ik noem ze maar 'plumeauboompjes', want als ik de acacia opzoek kom ik verwarrend veel varianten tegen.

 En nooit, in al die jaren hebben ze gebloeid. Geen tranen! 

 En in de winter worden ze kaal.

Tags: 

Mensboom

 Het vergeten laatste novelle van Willem Frederik Hermans was 'Ruisend gruis'. Waarin een modegril van de jeugd is de handplant. Een nieuw organisme waarin mens en plant onlosmakelijk vergroeien. Griezelig! Rene Bohnen bracht het proces tot leven in Tijdschrift Terras. 

 

Vannacht ontsproten er wortels aan mijn lijf

kroop ik als schijntwijg over een moeras

ik was magisch en reikte hoog als een hazelaar

mijn ogen liepen uit en stolden tot notenmerg

tot roomkwaliteit en pit van wijsheid

ik groei voor het aangezicht

van de oppergeest van een gedicht

ik ben de droom van een hazelaar ik ben zo oud als zalm

over mij heersen mercurius en de zee

 

daarom zwemmen vissen en zwemt een god stroomopwaarts door mijn takken

daarom zijn de namen zilver in mijn bloed

 

Tags: 

Spelen

 Eric de Kuyper schreef een aanstekelijk boekje over acteren: 'Het samenspel tussen Dr. Jekyll en Mr. Hyde'. Hij acteerde zelf en schreef veel over film en toneel.

 Toneelspelen heet niet voor niets zo. Je speelt als kind al dat je een ander bent. Acteurs als Dirk Bogarde werden schrijver, omdat ze zich hadden leren inleven. Andersom worden schrijvers graag weer spelend kind. Rudy Kousbroek maakte zijn katapult, W.F.Hermans repareerde zijn vloeistofduplicator. De tekst deed er niet toe: 'O wat had die beer een honger, o wat had die beer een dorst. Gauw een glaasje limonade en een boterham met worst.' Als de duplicator maar werkte. Net als in de hoorspelstudio waar kreukend papier knetterde als vuur, veel beter dan opgenomen echt vuur, Een wiebelende plaat ijzer is nog steeds het beste onweer.

 Als kind leerde ik na Nederland-België de straat op te rennen en een spelersnaam te claim­en. Riep je als eerste 'Ik ben Faas Wilkes' dan was je hem. Zo voetbalden wij als het Nederlands elftal verder.

 Wat De Kuyper schrijft over zijn tante Jeannot, die zo graag naar het theater ging is zo waar: ook de weg erheen en terug hoorden bij de voorstelling. We acteren alle dagen. Soms neemt een rol je over. Toen ik 'The remains of the day' had gezien was ik op de terug­weg veranderd in Anthony Hopkins als butler. 'Of course mylady.'

Wimshurst

 Bij de Elektra tentoonstelling In Teylers dacht ik meteen aan de Elektriseermachine van Wimshurst. Het verhaal van W.F.Hermans in Een wonderkind of een total loss. Maar die stond er niet. In het museum zelf stond er wel een maar die werd niet gedemonstreerd. Teleurstelling hoort bij elektriseermachines. De eerste machine die elektriciteit temde.

 Zoals de hoofdonderwijzer bij Hermans zegt 'Die dingen zijn altjd kapot'. Maar Hermans' alter ego, de geminachte Richard Simillion, die hem in het verdwenen MUSEUM VAN DEN ARBEID zag krijgt hem aan de praat:

 'Eindelijk is het zo ver dat ik aan de slinger kan draaien. De zwarte schijven zoemen, de eerste vonken springen knetterend over. Ik schakel de Leidse flessen in. Ik kan nu vonken maken van een vinger lang. Andere proefnemingen: Het elektrisch klokkenspel klingelt, de vlierballetjes springen op als vlooien. Jongens die durven mogen een voor een naar voren komen, hun vinger bij de machine houden en een schok krijgen. (...) Ik klim op het isoleerbankje, pak een van de nikkelen dwarsstangen. Het wordt stil, niemand had gedacht dat ik dat zou durven, ik voel niets, maar mijn haren gaan rechtop staan. (...) De geur van door elektrische vonken ontstane ozon doordrenkt de atmosfeer van het klaslokaal als een geur van heiligheid. (...) Ze mogen mij altijd hebben uitgelachen en geminacht...'.

 En dan komt het Hoofd der School, die er een gloeilamp op wil laten bran­den, de idioot. Op statische elektriciteit branden geen lampen. Richard waarschuwt vergeefs, zijn proef eindigt in chaos.

 Ik heb de machine ook eens zien werken, in het natuurkunde lokaal van het Gym­nasium Haganum, waar Van den Brandhof ons eerder de Maag­denburger halve bollen demonstreerde. In dat prach­tige lokaal vol oude instrumen­ten in glazen kasten in een ­auditorium met verhoogde banken. Of het nog bestaat betwijfel ik zeer.

 Hij deed het. Er kwam een vonk, balletjes kwamen omhoog. Je mocht het laten knetteren tegen je vinger.  

Tags: 

On an island

 Vroeger heeft nu ook de Engelse verkiezingen verloren, Jarenlang was ik anglofiel. Keek naar de BBC, was verslaafd aan het weerbericht met de  kortademige Ian McCas­kill. Alleen al om hem te horen zeggen, na de aankondiging van buien,  'in p­laces'.

 Nu het eilandenrijk van ons wegdrijft wordt het stil op de Autoroute des Anglais, raakt de 'Chunnel' leeg. Alleen vluchtelingen zoeken hun heil. Hoe lang nog? Vannacht en vanmorgen keerden de tijden van Peter Snow terug met David Dimbleby. En desastreuze uitslagen voor mevrouw May. Oorzaak hoogmoed, zei men. Corpsbal Boris Johnson die ze Brexit aansmeerde liet zich niet zien.

 In zijn Monoloog van een anglofoob legde W.F.Hermans nog zo mooi uit wat een 'public school' is: '...een soort kostschool. De kost bestaat uit havermout, appelstroop en oude cricketballen.' En hij voegde toe: 'Het is bekend dat er op een public school niets maar dan ook niets onderwezen wordt'.

 Maar het mooist vond ik Michael Flanders en Donald Swan over 'buitenlanders': 'It's not that they're wicked or natur­ally bad. It's knowing they're foreign that makes them so mad.' Aldus hun 'Song of patriottic prejudice' (1965)

De splendid isolation van Disraeli is niet meer. Vroeger is nergens meer wat het was. En ik neurie met Ray Davies:

I'm on an island

And I've got nowhere to swim

Oh what a mood I am in

I'm on an island 

Tags: 

Nooit meer slapen

 Toen ik in 1966 Hermans’ roman gelezen had reed ik de zomer erop naar Noorwegen. Het stortregende dagenlang. De eerste dag in de bergen kampeerden we in wat later een steengroeve bleek. Werden gewekt door explosies, waarbij steenbrokken om en op de tent vielen.

 Er rustte geen zegen op de onderneming. Net zo min als op die van Alfred Issendorf. Alfred, de overmoedige en tegelijk onhandige Hollandse geoloog, over wie reisgezel Arne, zoals het slot onthult, zo aardig in z'n dagboek schreef. De film blijft ook in tekst dicht bij het boek. Zodat het amateurisme van de twee bijna ongeloofwaardig wordt. En je je verbaast dat Arne de eigenwijze Alfred alleen de bergen in laat gaan. De datering rammelt helaas wel, rolkoffers maar geen mobieltjes of noodsignalering.

 De overmoed van Alfred en de zwijgzaamheid van Arne balanceren mooi. Arne leeft in een moeilijke balans met z'n rijke vader. Dat wordt z'n dood.

 Niet praten over wat uit de boekversie weggelaten werd. Heel de motivering van Alfred die ook een vader moet passeren komt er bekaaid af.

 Een sterke regievondst van Boudewijn Koole: als filmkijker kijk je met Alfred mee en ziet hem een paar keer vallen en verzuipen, waarna steeds blijkt dat hij zich – bijna als een stripfiguur - toch nog gered heeft.

 Zo breng je het mengsel van angst en overmoed mooi over.

 De lijflijkheid van de Einzelgänger op zijn planeet krijgt - binnen het geologisch kader - overal voorrang.

 Jammer is wel het dagelijks zichtbaar bijgetrimde baardje van Alfred.

Tags: 

J.F.Staal

 De Wolkenkrabber (1932), dat onweerlegbare gebouw aan het Amsterdamse Victorieplein. Een voldongen feit van bouwkunst. Met daarbij de naam J.F.Staal (1879-1940). Meer niet. W.F.Hermans dichtte:

 Een jong rechthoekig plein in lenteblauw.

In 't midden het staafvormige gebouw.

Zijn schaduw wijst geen tijd op 't wijde plein,

Waar meer lantaarnpalen dan uren zijn.

 Het komt uit 'Wolkenkrabber' in Overgebleven gedichten. Hermans situeerde zijn Tranen der acacias deels in het gebouw in oorlogstijd. Overbuurman Piet Schreuders' eerste periodiek De Wolkenkrabber ging over al wat met het gebouw van doen had. Maar wie was Staal? Van Hans Willem Bakx is net verschenen 'Jan Frederik Staal, De wil van het gebouw en de wil van de tijd'. Een charmant en doortimmerd werk, juist verschenen bij de Stichting BONAS.

 Niet over de man zelf, want van Staals leven is weinig. Wel over zijn zeer precieze ontwerpen, ook van decoratie en meubels. Kort voor zijn dood gaf hij naar het schijnt zijn vrouw opdracht zijn persoonlijke documenten te vernietigen. Wel bleef zijn zakelijk archief bewaard.

 Waarom vond hij dat zijn personalia niet moesten worden overgeleverd? Hij meende veronderstel ik dat ‘een man uit zijn werk spreekt’. Dat wat er achter lag de mensen geen donder aanging. Geheel in strijd met wat toen al de tijdgeest vroeg en wat sindsdien erger en erger is geworden: de man achter het werk. Tot het werk verdwijnt achter de man. 

 Filmpjes van een jolige J.F.Staal die zijn dochtertje omhoog gooit of zijn hond aait zijn ons dus bespaard gebleven. Zelfs van zijn vast inspirerende verblijf in het vaderland van de hoogbouw Amerika rond 1902 is nauwelijks iets bekend.

 En dan staat daar de Wolkenkrabber, het twaalfverdiepingen huis waar de geallieerde troepen in 1945 op af rijden als ze Amsterdam binnentrekken. Een landmark tot vandaag. Zo'n gebouw schept zijn eigen verhalen, is een verhaal. Heeft als schepper genoeg aan die monosylabische naam. Bij Hermans lees je wel hoe in de oorlog de waterdruk verminderde zodat er in de hoogte niks meer uit kraan kwam en de verwarming weigerde.

 Esthetiek boven alles. Uitzicht op het Oosten, terwille van het kavel en de symmetrie. Wie wil weten hoe dit monument ontstond - en het andere werk van Staal - leze Hans Willem Bakx. 

De letters van Amsterdam

 De eerste keer dat ik in Amsterdam logeerde was in de Brederod­estraat. Driehoog, zo hoog bouwden ze huizen nergens anders. Later ontdekte ik dat Willem Frederik Hermans in de zelfde straat woonde als kind en net als ik door het Kattenlaantje werd meegevoerd naar het Vondel­park om te wandelen. Hermans maakte een tekening van zo'n huis.

 Als je op het balkon speelde en een autootje in de peilloze diepte liet vallen kwam het in de tuin van een kwaadaardige vrouw terecht en kreeg je het nooit meer terug. Ik studeerde er en logeer nog steeds in Amsterdam.

 In Amsterdam had de melkboer een baard, zaten er brievenbussen achterop de trams en er was een Gemeentegiro, allemaal ondenkbaar in Den Haag. Het eigene van de stad zat hem ook in de letters van de Amsterdamse school en de beelden van Hildo Krop. Piet Koopt Hoge Schoenen had ik snel door, maar Nieuw Zuid bleef me een raadsel. Een Haagse vriend - hij was een kleinzoon van Frederik van Eeden - pleegde zelfmoord niet lang na aankomst in de burgemeester Tellegenstraat, ik dacht om de griezelige cijfers van de huis­nummers.

 Kortom, er was iets. 

 In het Amsterdamse School-museum 't Schip is nu een tentoonstelling van boekomslagen uit de jaren 1910-1930, letters en ontwerpen. Mooi en griezelig tegelijk.

 In oude tijden werd het uiterlijk, het straatmeubilair de ornamentiek, de beelden in steden nog niet uniform bepaald door J.C.Decaux. Er bestond vaak per plaats een stadsstijl. Aan een foto zag je waar hij genomen was. Winkelketens hadden het uiterlijk van straten nog niet overgenomen.

 Amsterdam werd in 1910-1930 een Gesamtkunstwerk, van boekomslagen - nu te zien in Het Schip - tot architectuur. Je woonde als arbeider in een huis van de Amsterdamse school, met een interieur in die stijl en in je Amsterdamse boekenkast stonden Amsterdamse boeken. Daar werd je een beter mens van.

 Die uniformiteit en bedilzucht maakte het griezelig. Riep verzet op. Ook Geert Wilders is een product van de Amsterdamse School.   

Tags: 

Buitenstaanders

 'Het gat-in-de-muur-zusje' heet het eerste verhaal in Extaze. Het nieuwe nummer van het 'Haagse' literaire blad heeft als thema 'Buitenstaanders'.

 Den Haag, stad van buitenstaanders. Ik woon er al heel lang niet, maar Hagenaar ben je voor het leven.

 De gat-in-de-muur-mens, waarmee Cor Gout het nummer opent, priemt een gat in de muur waardoor hij in de belendende kamer kan kijken zonder zelf gezien te worden. Hij haalt Colin Wilson aan: 'De zaak die de outsider aanspant tegen de maatschappij is overduidelijk. Alle mannen en vrouwen hebben gevaarlijke, ondefinieerbare impulsen, maar verbergen die onder een schone schijn, houden zichzelf en anderen voor de gek.'

 Tot slot vertelt Cor hoe zijn in de jaren '70 overleden 'existentialistische' zusje - altijd in het zwart gekleed, veel mascara - zich over straat en in cafés bewoog. Op afstand en tegelijk vurig hopend gezien te worden. Door Jan Cremer misschien.

 Jaren terug reisde een homoseksuele vriend van me naar Cuba en werd daar prompt opgesloten toen hij zijn 'geaardheid' liet blijken. Hij schreef er woedend over in de Volkskrant. Ik vertelde hem toen het verhaal van de vriend van W.F.Hermans die zich in 1942 wilde laten registreren als Jood, zoals de bezetter opdroeg. Waarop Hermans zei: 'Ik zou het ze maar niet aan hun neus hangen'.

 Hij overleefde de oorlog.

 Erkend willen worden als buitenstaander. Het blijft hachelijk. Maar er zijn twee kanten aan. Pilaarheiligen waren heel sociale mensen. Ze lieten zich door bezorgde vrouwen mandjes met eten brengen, die ze mopperend weer lieten zakken als het voedsel ze niet beviel.

Pagina's