Picasso ziet overal lichamen en gezichten, van mensen of dieren. Hoe kwam de pionier van het kubisme hier terecht?
De derde dimensie zat er al diep in bij hem. Het kubisme was een bevrijding, maar hij wilde verder. Hij wilde eruit.
Sculptuur ligt dan voor de hand. Voorkanten, maar ook achterkanten. En dan alle kanten.
Overal figuren en gezichten. Er zit een komische vindingrijkheid in zijn vormgeven en beschilderen van borden, kannen en vazen. Een figuur kan meer gezichten, ogen monden en neuzen hebben, waarom niet. De vorm dicteerde het onderwerp.
De catalogus vertelt hoe hij in '47-'48 in Vallauris bij Antibes in een oude pottenbakkerij z'n gang kon gaan met hulp van het personeel. Het vak leerde, bijvoorbeeld hoe kleuren bij het bakken veranderen.
Van Picasso ken ik vooral de ernst uit z'n vroege werk. De sombere clowns en kermisgasten, de cafégangers. En daarna z'n mythologische variaties. Waarna hij terecht kwam in verstarring, z'n eigen theatrale clichés ging herhalen.
Een andere ontsnapping zit in een apart deel van de expositie, zijn knutselwerken van opgeraapt en beschilderd materiaal. Een extra neus vind je op straat, zaag je bij en timmer je aan je werk vast. Zo dus.