zondag 19 november 2006 - 15:14
Nog steeds probeer ik te begrijpen wat me gisteren overkwam bij de Henry Moore (1951-1970) tentoonstelling in de Kunsthal in Rotterdam.Er werd me iets geopenbaard wat ik eigenlijk al wist, maar waar ik niet aan wilde. Opeens stond ik - als een kind - oog in oog met 'de moderne beeldhouwkunst'. Het icoon waarvan in mijn achterhoofd blijkt te zijn een Henry Moore-achtige sculptuur. Een van zijn te vele 'reclining figures'. Een plompe, liggende vrouw met een zeer lange hals en een klein hoofd, waaronder vormen ontleend aan brede heupen en dijen.
In zijn - spannender - latere werk valt die figuur steeds verder uiteen in wat gaat lijken op dinosaurusbotten. Vreemd. In de Kunsthal worden dezer dagen tegelijk dinosauriërs geëxposeerd voor de kinderen. Henry Moore, dinosaurus van het 20ste-eeuwse beeldhouwen? Overleeft hij? Zijn vormbeheersing is matig, je ziet het aan z'n tekeningen. En de invloed die hij onderging - na Picasso en Matisse - van 'primitieve kunst' roept vragen op. Wat doet Moore met de pre-Columbiaanse kunst die hij in Mexico zag? Hij pikt, zover ik zien kan, net als zijn voorgangers vrij lukraak vorm. Op betekenis kan hij zijn vinger niet leggen. Ik hoop op een studie naar de misverstanden tussen de Westerse Modernen en 'primitieve kunst'. Henry Moore blijft leeg. Maar misschien is dat ook de bedoeling en zijn zijn beelden gemaakt om - vrij naar Reve - het verdriet van de tweede helft van de Twintigste Eeuw in op te bergen.