Een ideaal verhaal. Ook de goede titel. De stokoude Kaminski is een wereldberoemd schilder, was bevriend met Matisse, maar nu bijna blind en dement, zij het met heldere momenten. Ik-figuur is de jonge kunstluis Sebastian Zöllner die per se zijn biografie wil schrijven en daarmee scoren.
De biograaf en zijn slachtoffer, lijkt het. De twee ontsnappen aan de bewaking van familie annex verzorging, en dan begint een radeloze rondrit door Duitsland op zoek naar, ja wat? Materiaal? De ronduit onsympathieke carrièremaker en de beroemdheid komen nader tot elkaar. Ambitie, carrière, wie bedondert wie? Het verhaal wordt heel geestig en Zöllner afdoende gestraft.
Over kunst gaat het tussenbeide ook. Ze zitten in een restaurant en Kaminski ligt overhoop met het perspectief. Dat hij omschrijft als: 'Een techniek van abstractie, een conventie uit de vijftiende eeuw, waar we aan gewend zijn geraakt. Het licht moet door heel veel lenzen voor we een beeld voor realistisch houden. De werkelijkheid heeft er nog nooit als een foto uitgezien.'
Zöllner heeft honger, alleen een vettig slaatje gegeten. Kaminski's dochter is ze op het spoor.
'De werkelijkheid doet zich met elke blik, elke seconde anders voor,' orakelt Kaminski. 'Het perspectief is een verzameling regels om deze chaos op de een of andere manier in het vlak te zetten. Niet minder, niet meer.'
Kaminski wil voor hij sterft naar het strand, waar hij heel zijn leven nog nooit is geweest. Daar komen ze tenslotte. De schilder zit aan de waterlijn in het zand en Zöllner gooit zijn cassetterecorder met onbegrijpelijke opnamen in de branding.
Op dat slot verheug ik me. Misschien moet ik ervoor naar Keulen. De film naar 'Het meten van de wereld' kwam hier ook nooit.