Kehlmanns verteller tast als gewoonlijk in het duister van het verhaal, zijn hoofdfiguren net zo. Roman na roman. Een lucide tasten.
Waar ik nu lees is een van de jongens uit het begin opgegroeid tot een katholieke priester. Een erg dikke priester, in ernst. Kehlmann maakt zich nergens van af. Eerst neemt hij de biecht af van een getrouwde man met vele vriendinnen, onkuisheid: 'Ik heb een vrouw en een vriendin, ze weten het van elkaar, maar ze weten niet van mijn tweede vriendin, die wel van hun allebei weet. Dan heb ik nog een derde vriendin, van wie ze geen van allen weten. Zij weet van de andere ook niks, ze denkt dat ik alleen woon.' De pastoor zucht. 'Vreselijk, eerwaarde, ze bellen steeds op.'
De volgende biechter is een alcoholist. Die merkt dat de pastoor in de biechtstoel een candybar zit te eten. 'Eet u daar wat, eerwaarde?' 'Nee. Probeert u twee dagen niet te drinken. Dat is een begin. Dan komt u terug.'
'Twee dagen, dat kan ik niet.' 'Dan kan ik u geen absolutie geven.'
En dan: 'De eerste hap was heerlijk. De brekende chocolade, het fijne prikkelen van de kokos. Maar dan merk je het al: te vet, en veel te zoet. Zo is het met meeste dingen. Jezus zag dat over het hoofd, Buddha lette beter op. Niets is ooit genoeg. Alles is ontoereikend, en je komt er toch niet vanaf.'
'U eet!'