Op pagina 264 aangekomen heb ik me steeds verder in de nesten gewerkt. Net als de schrijver. Komt hij ooit nog los uit het kluwen waarin hij zichzelf en zijn personages heeft verstrikt? De naam Houdini is al gevallen.
Weg met de psychologische roman, is mijn wens. Nooit meer - om met Ischa Meijer te spreken - 'pappie, mammie hoe was het vroeger thuis'. Kehlmann is Freud voorbij, maar waar komt hij uit, in zijn nieuwe roman 'F'? Met een onzichtbare vader en drie zonen, de een al verwarder en onbetrouwbaarder dan de ander? Bij de katholieke kerk, bij een zwendelaar en nu zoon Eric, de kunsthandelaar die uit eten gaat met de meester-hypnotiseur wiens voorstelling het boek aan het rollen bracht. De lezer vermoedt dat ze daar alle vier iets van hebben opgelopen. Hypnose, goochelen, aan de grens van toveren, daarover ging Kehlmanns benauwende debuut Beerholms Vorstellung ook al. Kan een hypnotiseur mensen tot iets brengen dat ze niet willen, vraagt Eric?
'Hij haalde zijn schouders op. Onder ons gezegd, wat betekende dat eigenlijk, iets willen of niet. Wie weet eigenlijk wat hij wil, wie is met zichzelf in het reine? Men wil zo veel, en elk moment weer wat anders. Natuurlijk zeg je aan het begin tegen de toeschouwers dat niemand tot iets gebracht kan worden wat hij niet wil, maar de waarheid is: iedereen is tot alles in staat. De mens staat open, is een chaos zonder grenzen of vaste vorm. Hij keek om zich heen. Waarom in 's hemelsnaam deed die taart er zo lang over. Die hoefde toch niet eerst gebakken te worden.'