Passage

 'Geen betere Passage dan die van Den Haag: beneden is er de schemer, die altijd wel iets verzacht, en hoog boven, onder het glazen dak, is er het licht van dichtbij het wateroppervlak maar dan aan de onderkant.'

 Zo begint Willem Brakman zijn 'Het groen van Delvaux'. Het onvoltooibare Passagenwerk van Walter Benjamin indachtig legt hij uit hoeveel minder de Passages van Brussel en Londen -  'Burlington Arcade' - zijn en noemt zelfs niet die in Parijs waar de ouders van de held uit Célines Mort à crédit in grote benauwd­heid - gaslicht, riool, koolmonoxide - hun winkeltje drijven.

 Zo komt hij bij de ansichtkaart van Paul Delvaux' schilderij 'Acropoli­s', die altijd op zijn bureau staat: 'Een vertrouwde vlek, die zich alleen bij tijden laat peilen door de zogenaamde vluchtige blik, dat is de blik die waakzaam veel betrapt nog voordat het bewus­tzijn erbij is. De vrouwen zijn dan zeer in zichzelf verzonken en willen het liefst met rust gelaten worden omdat ze inval na inval hebben. Wat de vluchtige blik peilt is de sfeer: toneela­chtig, onbestemd, het licht van plantenkassen maar ook van stations bij dreigend onweer. Het licht wil op de kaart on­bekend blijven maar laat zich alleen zien in de Passage (...)'. En kijk: 'Acropolis heeft een deur met sierlijk smeedwerk, waarachter licht brandt.'

 Brakman is op weg naar het restaurant van het Passage Hotel voor een kopje koffie. Mij en passant meevoerend naar het verdwenen driekantige bioscooptheater Passage, waar ik op het derde balkon 'Gigi' zal zien met Leslie Caron.

 Zo gaat lezen. Lang kon ik het niet goed. Nu beter. Onder bordjes met 'Niet storen' of 'Wij rusten van 2-5'.

Céline

 Het was honderd jaar geleden dat de Grote Oorlog uitbrak. Men herdacht en herdacht - mooie serie bij de Belgen - maar de enige die het werkelijk onder woorden heeft gebracht - Louis Ferdinand Céline, in 1932, ontbrak volkomen. In 1968 las ik zijn zijn Reis naar het einde van de nacht in de vertaling van Mani Kummer. Een donderslag.

 Ja, hij was 'fout' geweest in de volgende oorlog. Maar hij gaf ons wel de woorden. En opnieuw lees ik: ´Onze kolonel toonde een verbazingwekkende moed, dat moet gezegd worden! Hij liep midden op de weg op en neer, terwijl de kogels om z'n oren floten, net zo gewoon alsof hij op een perron op een vriend wachtte, hoogstens een beetje ongeduldig. Om te beginnen, dat zeg ik maar liever meteen, heb ik nooit iets voor het platteland gevoeld, ik heb het altijd triest gevonden, met z'n eindeloze modderpoelen, z'n huizen waar je nooit iemand aantreft en z'n wegen die nergens naar toe gaan. Maar met de oorlog erbij is het niet om te harden.´

 Dan komt er een cavalerist op de kolonel af, geheel overstuur, met de boodschap dat Wachtmeester Barousse verderop zo juist gedood is. Volgt deze dialoog:

- Nou en?

- Hij is gedood toen hij op weg naar Les étrapes, de broodwagen ging halen, kolonel!

- Nou en?

- Hij is door een granaat uit elkaar gespat!

- En verder, godverdomme!

- Verder niets! Kolonel!...

- Is dat alles?

- En 't brood, vroeg de kolonel.

 Dit was het eind van deze dialoog, want ik herinner me goed dat hij nog net tijd had om te zeggen: 'En ´t brood?' En toen niets meer. Daarna alleen maar een vlam, met lawaai erbij. Maar dan een lawaai zoals je nooit zou geloven dat het bestond. M'n ogen, oren, neus en mond waren opeens zo vol lawaai dat ik werkelijk dacht dat dit het eind betekende, dat ik zelf vuur en lawaai was geworden. (...) Onmiddellijk daarop dacht ik aan wachtmeester Barousse, die zojuist uit elkaar was gespat zoals de andere knaap ons verteld had. Dat was goed nieuws 'Prachtig!' dacht ik meteen, dat is een hele grote ploert minder in het regiment!' (...) Wat de kolonel betrof, die wens ik geen kwaad toe. Toch was hij ook dood. Ik zag hem eerst niet meer. Dat kwam omdat hij door de ontploffing op het talud was geslingerd, languit op z'n zij, in de armen van de boodschapper, die ook dood was. Ze omhelsden elkaar, die twee, nu en voor eeuwig, maar de cavalerist had geen hoofd meer, je zag alleen een opening boven in z'n hals, met bloed erin dat klokkend sudderde, zoals jam in een pan.' 

 ps. Er was in 1934 al een vertaling van J.A.Sandfort. Céline vocht in Vlaanderen, in 1917, en raakte gewond.. 

Tags: 

Nop (2)

 Een diepe zucht van opluchting, want met Gerard Reve weet je het nooit. 't Is gedaan. Althans voorlopig. De rechter heeft vandaag besloten dat deel drie van 'Kroniek van een schuldig leven' in de winkel mag blijven liggen.

 Intussen kan ik naslaan wat ik wilde naslaan. Hoe zat het ook weer met de AKO-prijs en Bezorgde ouders, zijn grote roman, die in 1989 door een jury bestaande uit Hans Warren, de politicus Erik Jurgens, Hendrik van Gorp (?), Hannemieke Stamperius en Jacq Vogelaar niet eens genomineerd werd, on­danks voorspraak van Warren. Ze bekroonden tenslotte, geloof het of niet, de Vlaamse feministe Brigitte Raskin, die ik nog menigmaal op de vpro-radio heb moeten aanhoren. Ik herinner me een woedende tirade over haar echtgenoot, die dan wel kook­te, maar in de keuken zo'n rommel achterliet. 

 Mijn gesigneerd exemplaar van de Engelse vertaling, 'Parents worry', gaf ik cadeau aan Randy Newman, die zeer geïnteresseerd was in onze letteren, maar Newman wist er geen raad mee. Lost in translation, lijkt me. Waar Gerard ook kwam, hij zaaide verwarring, tot vandaag. Vergis ik me of komt hij steeds dichter in de buurt van Céline? En nu, lezen, en zien of ik het met Arjan Peters - Volkskrant 22 oktober - eens ben.

De drie puntjes van Céline

 In de onlineversie van het tijdschrift Terras, erfgenaam van Raster blogde Kim Andri­nga gisteren over de fameuze puntjes.

 Voor mij van groot belang omdat ik al een paar jaar werk met twee puntjes. Een korter ritme. Andringa vond een televisie­‑in­terview met Louis‑F­erdinand Céline (1961). Nauwelijks zichtbaar maar veelzeggend: 'Céline krijgt het woord, en de taal kolkt over je heen, zijn wat nasale Parijse accent (l'accent parigot uit de oude films met Jean Gabin of Arletty, dat je nu eigen­lijk alleen aan de toog van Parijse buurtkroegen nog wel eens opvangt), de half ingeslikte woorden, de hakkelende woor­denstroom die de kenmerkende drie puntjes uit zijn boeken opeens hoorbaar maakt en daarmee - voor mij althans - die boeken een stuk leesbaarder, levender.'

 Andringa ontdekt dat Céline praat zoals hij schrijft: 'Een innerlijke ritmische taal, ononderbroken, 630 blad­zijden lang! Ga je gang! Probeer het maar!' Over de drie puntjes zegt hij dat ze 'eigenlijk haaks op de tekst staan' als de dwarsliggers van metrorails: 'Anders blijven ze niet op hun plek, m'n rails! ik heb dwarsliggers nodig!'

 Andringa heeft gelijk. Ken je zo'n stem dan lees-hoor je 'ma petite musique' nog veel beter.

Tags: