Mijn onaangename vader was de eerste die zei 'je wordt doof, daar moet je wat aan laten doen'. Het hinderde hem./ Of ik er last van had interesseerde hem niet. Doofheid kan op weinig mededogen rekenen.
Hoorapparaten zijn ondingen omdat het microfoontje achter het oor veel te ver van de sprekers vandaan is. Er komt allerlei vertroebelend geluid tussen de spreker en mij.
Als je slechthorend bent moet je de mensen vragen te articuleren, maar dan gaan ze vaak tegen je loeien en dat helpt niet. Bovendien vergeten ze het na vijf minuten weer. Ik ga daarom zo dicht mogelijk bij sprekers staan, als het kan. Vergaderingen mijd ik. Ik heb zeer veel bijenkomsten met sprekers en voordrachten uitgezeten zonder iets te verstaan. Dan ga je naar achterhoofden en gezichten kijken of je laat je gedachten gaan. Mijn doofheid brengt ook een vervorming van het geluid mee, zodat ik muziek slecht kan volgen.
Het is in mijn hoofd niet stil, integendeel, de buitenwereld komt heel gevarieerd binnen. Het hoge register, zwaluwen en merels doet het goed, het bouwen van stellingen en sirenes ook. Eigentijdse Hollandse brabbelspraak op radio of tv is nauwelijks te volgen. Ik zet de Belgen aan.
Bij ons thuis in Zutphen kroop ik als vijfjarige onder het buffet (zoals een dressoir bij ons thuis heette) als de tante langskwam met haar 'koperen luistertrompet' zoals Gerard Reve hem omschreef. Wij spraken ook over de ovalen plaatjes achterop de fietsspatborden van vroeger met SH erop. 'Ja, dat was ook mooi!'