William Kentridge in Eye

 Het eerste waar de alom geprezen 45 meter lange filmprocessie 'More sweetly play the dance' van William Kentridge (Johannesburg, 1955) me aan deed denken was een New Orleans-parade, waarbij de muzikanten na een begrafenis in ganzenpas musicerend over straat gaan.

 Daarna kwam James Ensors doek 'De intocht van Christus in Brussel (1888), de optocht waarin alle gezindten samen optrekken, van hoeren en priesters tot arbeiders. Waarom? Om de optocht, die boven alles gaat.

 Daar bleef niemand gespaard. Bij Kentridge overheerst een gevaarloze berusting in zijn optocht van de geschiedenis. Die de kunstenaar overziet en gadeslaat. Er geen schuldig deel van uitmaakt en er evenmin het individu uit licht, de enkeling.

 In de woorden van organisator Guldemond: 'Een processie die zowel de veerkracht van de mens als de onmacht om tot een betere wereld te geraken voelbaar maakt.'

 Wat een taal! Je voelt hem op eieren lopen met de mens en zijn onmacht.

 Wie is Kentridge? Een politiek correcte kunstenaar uit welgestelde, blanke oud-linkse kring in Johannesburg, waar hij nog steeds woont. Keurig anti-apartheid geweest altijd. Maar nu? Verwijst hij naar Winnie Mandela, naar de eenpartijstaat van het ANC waarin macht tot corruptie leidt, en waarvan leiders als Mbeki krankzinnige ideeën over de bron van aids kunnen uitdragen? Nee. Met zo'n optocht blijf je mooi op afstand en buiten schot.

 ‘More sweetly play the dance’? Er lijkt geen reden de dans der geschiedenis in 2015 ‘more sweetly’ te spelen. 

Tags: 

Liefdesbrieven in Gent

 In oorlog en vrede 1870-1930. Heet de schitterende tentoonstel­ling in het Gents Museum voor Schone Kunsten. Schilderijen, foto's, geliefden.

 Wat is een liefdesbrief? Je ziet de ander niet - het is soms oorlog - en probeert die in arren moede met woorden te bereiken. De moeilijkst denkbare opgave. Hoe breng je onder woorden wat er in je omgaat, wat je wilt zeggen? Het risico dat woorden averechts uitpakken vergezelt je bij iedere zin. Tot aan de brievenbus en daarna als je te binnen schiet wat je eigenlijk had moeten schrijven.

 Blijft de hoop op een goede verstaander of verstaanster. Bij ontmoetingen kun je het aan blikken zien als je een verkeerde toon treft, brieven zijn onherroepelijk.

 De schilderijen in Gent gaan vergezeld van vitrines met brieven, helaas niet in boekvorm te krijgen. Wat de correspondentie achter de schilderijen was moet je bij de meesten raden. Heel veel weten wij niet. En de tijd ging er overheen.

 Brieven blijven woorden onder vier ogen. Daarbuiten, zoals in deze vitrines, staan ze bloot aan oneindig veel misverstand, gissingen en vermoedens. Net als de schilderijen. Maar die spreken voor zich zelf.

 Intussen zie je het beste van de Belgische schilderkunst uit 1870-1930 plus wat erg mooie Fransen, Engelsen, Duitsers en Nederlanders. Van Tytgat tot Vallotton, van Picabia en Arp tot Evenepoel, van Dante Gabriel Rossetti en Khnopff tot Ensor, Van de Woestijne, Brusselmans en De Smet.

Belgische kunst (2)

 Magritte kwam eens thuis en zijn vrouw was er nog niet, wel een onbekende, een net geklede meneer die zij kennelijk had uitgenodigd. Ze wisten niet wat tegen elkaar te zeggen. Toen de man uit het raam stond te kijken nam Magritte een aanloopje en gaf hem zomaar een enorme schop onder zijn kont.

 Waarom? De meneer stond hem tegen. Ook die wist zich kennelijk geen raad met het voorval. Na de schop deed hij of er niets gebeurd was en ze wachtten tot Georgette Magritte terugkeerde. Het ging over kunsthandel.

 Waarmee ik wil zeggen dat het ware surrealisme geen pose is, maar voortkomt uit oprechte verwondering of onvrede met het bestaande die geen andere uitweg vindt. Dat is wat je in de Amersfoortse Kunsthal ondervindt. Oprechte uitingen van bevreemding. Neem het uitzicht uit een appartement aan de Belgische kust. Het mist buiten. Niets dan mist zie je. Een uitzicht zonder uitzicht.

 Er ligt op de vloer een schilderij van een uitvergroot glas melk. Het glas glimt wel als glas, maar bestaat van onderen uit verkreukeld papier. Melk maar geen melk. Er is veel dat je net ontsnapt. Zoals het Niet Roken van Broodthaers - koop zijn monografie door Freddy de Vree die in Amersfoort in de museumwinkel ligt. Roken als onbegrijpelijkheid. Rook komt bij Broodthaers uit oren of elders inplaats van uit neuzen of monden.

 Het filmpje bij stralend weer van James Ensor met vrouwen en vriend aan de zeekant van Oostende (1920) kun je eindeloos blijven bekijken. Wat deden mensen toen aan de zeekant? Ze wandelden over het strand en de boulevard, ze keken rond. Het licht blikkerde. Net als nu. Ensor zwijgt. Als dit de eeuwigheid is doet hij mee.

 Twee achterlijven van paarden worden samen een in Roger van Akeleyns 'Onrust' (197). Je ziet het en denkt even 'ja, natuurlijk'. Je bent aan de rand van het begrip. Het begrip dat net buiten handbereik ligt. Van de kunstenaar net zo goed als van mij. Zou dat de 'state of mind' van België zijn?

De Intocht van Christus in Brussel

 Van James Ensor (1889). Daar zit het allemaal in. Heel 'De eeuw van Brussel (1850-1914)' zoals beschreven door Eric Min samengevat in een enkel schilderij.

 Christus is er wel, maar toch hooguit als bijfiguur, een dorps­gek op een ezeltje. Waar het werkelijk om gaat is de menigte, 'la foule'. Wat doen menigten? Ze trekken op. Liefst met banieren en spandoeken. De optocht als doel in zichzelf, daar gaat het om. En dat wel gezien op een van de in grootse Parijse stijl aangelegde nieuwe boulevards.

 Min - ook schrijver van een Ensor-biografie - vertelde me dat James Ensor later verscheidene van die teksten heeft overgeschilderd. Waarom? Hij was eigenlijk tegen alles en iedereen, de kerk, het koningshuis, het kapitaal, zichzelf. Toch liet hij 'la sociale' staan.

 Ensor heeft het reuzendoek veertig jaar op zijn Oostendse zolderruimte gekoesterd. Het kon er zelfs niet rechtop staan. Pas in 1929 wordt het naar beneden getakeld en op een vrachtauto naar Brussel gebracht.  

 Ensor poseerde graag als de artiste maudit, zegt Eric Min. Hij is het toch die daar als verlosser - met een valse baard - de ondankbare grote stad binnenrijdt op 'n ezeltje, en door de massa verzwolgen wordt. Carnaval, een politieke betoging, een processie, het komt alles op het zelfde neer.

 

Prinsessen

 Uit de middeleeuwse hoofse liefde zijn ons de prinsessen gebleven. In sprookjes, vaak met nu vergeten gruwelvarianten. De schilder Edgard Tytgat ‑ ik zit achter hem heen ‑ overbrugt in z'n werk de genres en de eeuwen. In het land van Breughel, Delvaux, Ensor, Tijl Uilenspiegel springt Tytgat van kermis naar sprookje en terug. Tussenbeide treden beulen, monniken en nonnen op.

 Zulke verhalen schildert hij, middeleeuws, met meerdere episoden op één doek, zoals dat van de zes prinsessen die door nonnen kaalgeschoren en gestraft worden voor hun losbandigheid.

 Bijschrift: 'omdat ze bij het herdersspel hun maagdelijkheid hebben verloren... ontneemt de koning aan de zes prinsessen het leven... god, meer genadig, maakt engelen van ze.. En kijk, bovenin zie je de zes ten hemel vliegen..'

 Bij Tytgat schemert de kermis er altijd doorheen. In zijn huis in St. Lambrechts‑Woluwe onder Brussel had hij een zorgvuldig nagebouwde en beschilderde draaimolen. En wie wil weten wat prinsessen met kermis te maken hebben hoeft maar te gaan kijken naar de reuzen‑kermisorgels van Mortier, in het Brusselse Jubelpark‑museum.

 Edgard Tytgat was erom bekend dat hij zelden zijn goede humeur verloor.