Kort

 Hans Christian Andersen schreef het kortste sprookje. Zo herinner ik het me, maar ik kan het nergens meer vinden: 'Hompe dompe viel van de trap. Maar hij mocht toch met de prinses trouwen.' Kan het korter?

 Zo is er ook het iets minder korte verhaal Gibs auf! (Geef het op!) van Franz Kafka (1883‑19­24) uit november/december 1922. Hier in de oervertaling van Nini Brunt.

 "Het was heel vroeg in de morgen, de straten schoon en leeg, ik ging naar het station. Toen ik een torenklok met mijn horloge vergeleek, zag ik, dat het al veel later was dan ik gedacht had, ik moest mij erg haasten; door de schrik over deze ontdekking was ik niet zeker meer van de weg, ik was in deze stad nog niet zo goed thuis. Gelukkig was er een agent in de buurt; ik liep naar hem toe en vroeg hem ademloos naar de weg. Hij glimlachte en zei: 'Van mij wilt u de weg weten?'

 'Ja,' zei ik, 'omdat ik hem niet zelf vinden kan.' 'Geef het op, geef het op,' zei hij en keerde zich met een grote zwaai om, zoals mensen die met hun lachen alleen willen zijn."

 Alles zit er in.

Meermin (2)

 De Zeemeermin is als fabeldier ongrijpbaarder gebleken dan de Eenhoorn, die al door het Concilie van Trento in de ban werd gedaan. De meermin komt tot in de 18de eeuw in ernstige weten­schappelijke werken voor als zeedier.

 Ze moest en zou bestaan, half dier en half vrouw zijn, dat leert je de ten­toonstelling in Teylers en de doorwrochte catalogus. Wat vingen vissers door de eeuwen in hun netten, wat ontstapte ze telkens weer? Lang op zee zijn vertroebelt de zinnen.

 Werd Venus niet uit het schuim van de zee geboren?

 Telkens werd ze gezien en ontzwom weer. Vaak met twee staar­ten, wat seks waarschijnlijker maakt. Al komen twees­taartige vissen niet v­oor. Ongrijpbaar blijft ze, demonisch mooi en levensgevaarlijk. Want ze neemt je onherroepelijk mee, de diepte in. Moet je het als vissersman maar niet wagen de on­berekenbare zee op te gaan. Vreemd genoeg vraagt niemand in de geschiedenis zich af wat er in de verleidster omgaat. Hans Christian Andersen was de eerste die haar tragiek zag.

 Maandag in de Avonden meer. 

 

Meermin (1)

 Was Hans Christian Andersen de eerste die de eeuwenoude ver­halen over zeemeerminnen ten einde dacht? Een Zee vol Meerminnen heet de tentoonstelling in het Haar­lemse Teylers waar ik – onder veel meer - het antwoord hoop te zien. Wat er achter dit - ook al door Disney verzoet­elijkte - sprookje schuilgaat is pijn.

 De zeemeermin is bij Andersen eens niet de verleidster zoals de Sirenen in de Odyssee, die immers ook zeemeerminnen waren. Of zongen ze zo mooi omdat ze pijn hadden?

 Als voorleeskind al voelde ik de pijn van de zeevrouw die een zeevarende prins van de verdrinkingsdood redt, op hem ver­liefd raakt en haar staart bij de zeeheks – tegen inlevering van haar tong - verruilt voor benen. Al wist ik toen nog niet dat ze dat deed om ze te kunnen spreiden voor de prins.

 Zonder haar staart 'liep ze op messen', las mijn moeder voor. Nooit vergeten. Maar nee, weet ik nu, de messen lagen niet onder haar voet­zolen, de pijn was gruwelijker. Andersen, de sadist, liet het hier niet bij. Zijn zeemeermin werd wel een vrouw, maar zingen of praten kon ze niet meer. Waar­door de prins ver­veeld raakt, haar afdankt en met een ander trouwt.

 Nooit gehoord dat de Deense vrouwenbeweging bezwaar maakte tegen haar beeldje in de haven van Kopenhagen. Benieuwd hoe ze er in Teylers vanaf komt.

Portret

 Vrijdag wordt 'De schaduw van de fotograaf' van Hans Rooseboom, conservator fotografie bij het Rijksmuseum gepresenteerd. In dat boek worden de eerste vijftig jaren van 'een nieuw beroep' geschetst (1839-1889). Wie waren de fotografen? En, wie waren hun klanten.

 In de jaren '60 en '70 al ontstond er een levendige handel in portretten van beroemdheden. Zo werd Hans Christian Andersen tijdens zijn bezoek aan ons land in 1866 veel gefotografeerd, hij schreef daar ook over. Maar niet iedereen viel het op de foto moeten licht. Multatuli's fotogeschiedenis (er bestaan er acht) is een reeks van rampen en tegenslagen. Hij - altijd op zwart zaad - hoopte wat te verdienen met de verkoop van portretten aan z'n fans, maar dat liep steeds mis. Hij schreef z'n uitgever: 'Kerel 't zit hem niet dat ik niet poseeren wil, maar... ik kán niet. Uren voor dat ik uitga beginnen m'n oogleden al te trillen, en - lach er niet om, 't is zoo - als ik 's morgens wakker word met het idee, straks naar den fotograaf te gaan, vomeer ik [geef ik over]. Dat is alles geen tegenzin (dien ik overwinnen moet, o zeker!) maar een fysisch gebrek.'Hij ziet er inderdaad soms 'norsch' en 'izegrimmig' uit. Tenslotte verzucht hij: 'Ik betwijfel zeer of ik er ooit weer toe kom zoo'n machine aantekyken.' Later meer.