Tjebbe Beekman binnenshuis

 Schilderen over schilderen. Tjebbe Beekman schilderde de ateliers van vakgenoten als Picasso, Braque, Lucebert. Huis en werkplaats tegelijk. Stapels doeken tegen de muur, potten en kwasten, maar ook boeken. Veel stoelen ook. Een schilder of model moet soms zitten. Een stoel wordt in een atelier een stil model.

 Het binnenhuisje is terug. In Duitsland begon het, met Matt­hias Weischer en anderen. En nu zag ik Tjebbes nieuwe dingen bij Stigter Van Does­burg in Amsterdam. En dacht aan de nieuwe lichting Duitse schilders als Tilo Baumgartel, Neo Rauch, die ook de deconstructie van het wonen beoefenen. Geen toeval Beekman woont in Ber­lijn. Het binnenhuisje wordt uiteen genomen, en picturaal verbouwd.

 Je kunt door een raam naar buiten of naar binnen kijken. Steeds komen er in het glas kleine spiegelingen. Buiten is het bij Beekman meestal donker.

 Hij werkt vaak in vrij grote formaten, vanuit meerdere gezichtspunten, in meerdere dimensies. Dat komt ook terug in de verfoppervlakken, waar cement en ander spul van de ateliervloer meespeelt.

 In deze 'Solo' zitten ook kleine zwartwitte schilderingen op papier, zoals ik ze op zijn eerste show in het Haagse GEM zag, waarin de fijnschilder spreekt die hij ook is.

 Maar de benauwenis van het binnenhuis overheerst. Zonder bewoners, zodat de meubels, wanden, ramen en vloeren op je af komen. Of je juist ontsnappen.

Ergens binnenkomen

 Wat gebeurt er bij het betreden van een vreemde kamer, waar iemand zit? Je komt er iets doen. Je blik zwerft, zoekt houvast.

 Dat moment draagt het gedicht 'Reserve' van Maaike de Wolf (Amsterdam 1978, nog geen bundel verschenen), dat ik vond in Het Lieg­end Konijn nummer 1, 2015.

 Het neemt de lezer mee over een drempel. En daar is hoe dan ook een storing, een neonletter gaat aan en uit, zoals deze hele visite, het hele gedicht aan en uit knippert. De binnentredende hoofdpersoon verdeelt zich letterlijk in stukken. Haar hoofd heeft ze voor de zekerheid zolang in de boekenkast gelegd, zegt ze. Dat is haar reserve.

 Blijft de vraag wat ze hier hoopt te vinden, De 'professor meneer' zit daar, in de hoek van zijn stoel. Hij blijft heel, zegt hij.

 

Binnen zit professor meneer, aan het eind van de kamer

in de hoek van zijn stoel, handen gevouwen.

We doen alsof we niet zien dat er buiten aan de gevel

een neonletter stottert.

 

Meneer blijft heel, hij zegt: 'We nemen er geen koffie bij',

terwijl ik mezelf in stukken over de ruimte verdeel.

 

Je hoopt op een blaffende hond, het licht van de ijskast

langs iemands naakte lichaam.

 

Mijn hoofd ligt in de boekenkast

ontmaskerd als reserve, terwijl het origineel

nog ergens ongeschonden           - het is tijd. 

Acedia (2)

 Geen betere tijd om nader te komen tot die staat van roerloosheid die Acedia genoemd wordt. De donkere dagen waarin het stil is op straat tot de straatlantaarns aangloeien.

 De dagen van binnenhuisjes zonder mensen, als in de schilderijen van Matthias Weischer, waarin het interieur zich loszingt. Het stilzitten dat vroeger schemeren heette. En nu zondige dadenloosheid is. Waarin niet de mensen maar de dingen van plaats veranderen als je even niet oplet. Naar buiten kijken.

Vanavond presenteert Erik Lindner in Perdu zijn dichtbundel die ernaar vernoemd is. Zo eindigt 'Tijdelijke halte':

 

Het is niet waar

je staat maar

stil voor een ruit

is de plaats haast af

als kwam het beeld door

dat je langskwam.

 

Je moet koud zijn

om iets te tonen

in taal verklaar je

het glas aan de straat

de man en zijn papieren

temperament.

Matthias Weischers pulp

 Pulp fiction kenden we van de film van Tarantino, vernoemd naar het soort verhalen dat je op het goedkoopste houthoudende papier drukt.

 Als een schilder als Matthias Weischer - een Wessie opgeleid in Leipzig, hij kreeg net de Vincent Award en exposeert in het Haags gemeentemuseum - op en in pulp gaat schilderen, wat gebeurt er? Weer wordt het medium de boodschap, maar nu begin­nen de lagen te spreken.

 Zijn onderwerp is en blijft het interieur. Maar steeds meer ontleedt hij het. Er zijn nog iconen als schemer­lampen, gordijnen, vazen, maar ze verheffen zich, raken los.

 Op een filmpje van het museum zie je hoe hij werkt. Uit houtpulp ontstaat dik papier dat hij vervolgens bewerkt. In het museum zie je de korstvorming. Er ontstaan reliëfs. Snel werken, dat zie je. De materie spreekt.

 Sinds ik hem vorig jaar sprak is hij verder gegaan op die weg. Neem een doek als Riss (Scheur, 2014). Daar zit een trompe l'oeil in, maar ook een woeste scheur in het dikke verfoppervlak, dwars door het soort zakdoekje waarmee je iemand vaarwel wuift. Er staan rode letters op waarvan alleen SINN leesbaar is.

 Het drama wordt bijna al te duidelijk als de snee eindigt in het verkeersbord voor 'doodlopende weg' terwijl beneden nog een nietsver­moedende bloem bloeit. Erg unlike Matthias Weischer, de man van de broeierige interieurs. 

Wonen

 Hij heeft Schöner wohnen achter zich gelaten. Maar Matthias Weischer bouwt nog steeds. Uit doorschijnende kleurvlakken doemen nooit geziene fan­tasiehuizen op. Nimmer reconstruc­ties van wat hij ooit zag.

 Dan komt het inleven. Het vermoeden van een verhaal. Een spel waarbij de zwaartek­racht van ondergeschikt belang is. Een ruimte, die ingericht wil worden, wieweet bewoners. Al zal je die nooit zien. Je begint ze te ruiken, zegt hij. En dan hangt er opeens iets aan de muur. Ik zie een beeld­je staan. Egyptisch? Mesop­otamisch? Matthias weet het net zo min als ik, of beter misschien, kan zich goed van de domme houden.

 We bekijken de nieuw technieken waarmee hij zich uit de beklemming van het Schöner wohnen heeft bevrijd. Nu ja bevrijd, resten van bloembehang bleven hardnekkig achter. Maar de dikke verflagen waarmee hij zich open plekken in een bos schiep zijn nieuw. En het beschilderd papier maché waarmee hij reliëfwerking maakt ook.

 De volle, soms overvolle ruimten als Oosterse tapijten zijn leger geworden. Lichter ook, minder melancholiek. Nieuwe antwoorden op de levenslange vraag 'wonen, hoe doe je dat?' Maandag in de Avonden meer.

Het interieur voorbij

 Abnützung, leek me een van de woorden voor zijn vroege werk. Slijtage. Van eens modern meubilair, gepresenteerd op een gefantaseerde meubel­boulevard met afgetrapte - eens moderne - interieurs uit de jaren '50, '60, 70.

 Theaterdécors zijn het ook, met requisieten, coulissen en al. Hij had thuis zelfs een podium gebouwd om zijn interieurfantasiën te probe­ren. Zo werd hij de koning van het Duitse binnenhuis van het Wirtschaftswunder. Zelfs de natuur ontkwam niet. Ik haalde in ons gesprek de ontbladerde bomen aan die hij schilderde. Bomen zoals je ze ziet in het apenhok in de dierentuin. Natuur is er ook in de tot vandaag weerkerende behangmotieven.

 Mat­thias Weischer moet lachen. Ja, die interieurs begon­nen hem te benauwen. Daaraan moest hij ontkomen. Hoe dat lukte is te zien in Galerie Grimm, waar we vanmorgen langs zijn nieuwe werk liepen. We praatten honderduit, over zijn kleuren bruin bijvoorbeeld. Van fineer dat loslaat, van formica of goedkoop,  loslatend kunstleer.

 Maar dan is er het nieuwe. Wat een picknickplek in het bos lijkt, opeens. Restan­ten van de interieurs, maar terug­gebracht tot kamer­hoeken en ruimtelijk optische stunts. En denk niet dat de slij­tage ve­rdwenen is. Hij heeft zelfs speciaal een versleten witij­zeren tuinst­oel gebou­wd, om te schilderen. Nee, erop gaan zitten is af te raden. Mensen zie je nog steeds niet, wel soms wat ze lieten liggen. Opeens ligt er op de onveranderd smerige vloer wat een vrouwen­zakdoekje lijkt. Wit met rode noppen. Later meer.

Matthias Weischer is terug

 In dit seizoen van lamplicht ex­poseert de lampenschilder bij uitstek. Weischer maakte in 2007 en 2008, toen ik hem in Den Haag zag, dat tot me doordrong hoezeer interieurs mijn leven hebben beïnvloed. Wat motieven en patronen van gordijnen en behang hebben aangericht. Hoe mijn weg naar de eeuwigheid beschenen wordt door staande schemer­lampen.

 Interieurs, grofweg te dateren rond 1970, de raadsel­tijd halverwege het oude en het nieuwe.

 Weischer werd gebo­ren in Westfalen (1973) en opgeleid aan de Leip­ziger Hochschu­le. Waar hij heen ging omdat je in de voor­malige DDR nog kunt leren schilderen. In zijn binnenhuizen wemelt het van de motieven en patronen, van hout­nerf plakplastic in techn­icolor-bruin tot ingekleurd bloem­beha­ng en fan­tasiegordijnen. Wat is wonen? Een geheel van rituelen die samen steeds weer een zelf in leven roepen. De wereld als woonkamer, de woonkamer als wereld.

 Zaterdag hoop ik hem te ontmoeten in galerie Grimm in de Amsterdamse Frans Halsstraat waar nieuw werk hangt. Hoe ging hij verder?

Nis (2007)
Borden (2007) - niet: eetborden

Matthias Weischer (2)

 Zachtjes dringt tot me door hoezeer interieurs mijn leven beïnvloed hebben. Wat motieven en patronen van gordijnen, behang en decoratie hebben aangericht. Hoe mijn weg naar de eeuwigheid beschenen wordt door staande schemerlampen.

 In het Haagse Gemeentemuseum tussen de schilderijen van interieurkoning Matthias Weischer rondgelopen, steeds maar weer. Het is materie die daar spreekt, verfoppervlak dat vertelt van kunstleren zitcomfort of douchegordijnen. Van met boenwas gewreven parket.Van bungalowramen die tot de grond reiken zodat je het gras achter het hoogpolig tapijt ziet groeien. Hij moet er zelf af en toe knap gek van worden. Een lijstje: badmat, zitelement, zelfbouwkast, schrootjeswand, kapstok, radiator, plaid, stoelpoot, kaptafel, tegelwand, kastgordijntje, kamerplant, badstoffen handdoek.Sluit de ogen. Neem ze in gedachten, strijk de vingertoppen er langs.Nu komen de geesten, de geesten.

Egyptische kamer (2001)
Matthias Weischer (1973)

Matthias Weischer (1)

 Hoe een kamer het middelpunt van de wereld kan worden. Een podium kan zijn, vol decorstukken. Hoe woninginrichting kan gaan spreken. Het behang - o behang! - en vloerbedekking verhalen kunnen gaan vertellen. Net als de doorgaans zo bescheiden meubels. Hoe patronen en motieven op de vloer en aan de wanden zich aaneen kunnen voegen tot vreemde collages.

 Weischer is geboren in Westfalen (1973) en werd opgeleid aan de inmiddels beroemde Leipziger Hochschule en bij professor Sighard Gille. Weischer ging daar - als zoveel Wessies - heen omdat je in de voormalige DDR nog kunt leren schilderen.Er hing vorig jaar al werk van hem in het Haagse GEM op de groepsexpositie Nederland-Deutschland. Op 12 januari komt een grote tentoonstelling in het Gemeentemuseum in Den Haag, waarover ik nu een stuk schrijf voor Kunstschrift. Daar meer. ps. Doorgaans werkt Weischer in olieverf, één keer maakte hij een groot fresco, in Bolzano. Daar bleek hoe geschikt zijn kleuren daarvoor zijn.

'Stube', Matthias Weischer (2005)
)

Nederland-Deutschland

 Melige titel, maar zo heet de expositie van drie Nederlandse en drie Duitse schilders in het Haagse GEM. Verf! Uit de catalogus leer ik dat er na de val van de muur in Duitsland schilderkunstig juist een trek was (en is) van West naar Oost. Omdat in de voormalige DDR met z'n socialistisch realistisch traditie nog schilderonderwijs werd gegeven. Wie op een ambachtelijke manier het métier wilde leren moest bijvoorbeeld naar de academie in Leipzig zoals David Schnell (1971) en Matthias Weischer (1973). De twee Wessies wonen nog steeds in Leipzig.

 Adembenemend te zien wat ze nu met de verworven vaardighedendoen. Kijk hoe Schnell de 'mechanisering' van het platteland weergeeft met zijn als ijzerdraad geschilderde strorollen. Eerder bedachtzaam humoristisch dan vermanend. Maar het meest verrasten me de interieurs van Weischer. Prachtig zoals die schemerige binnenhuisjes componeert met patroontjes en motiefjes uit de wereld van plastic en formica-decoratie. Je gaat er in onder, als bij de Zwitserse meester van sprekende interieurs Félix Vallotton. Later over de schotelantennes van Tjebbe Beekman.