Wat gebeurt er bij het betreden van een vreemde kamer, waar iemand zit? Je komt er iets doen. Je blik zwerft, zoekt houvast.
Dat moment draagt het gedicht 'Reserve' van Maaike de Wolf (Amsterdam 1978, nog geen bundel verschenen), dat ik vond in Het Liegend Konijn nummer 1, 2015.
Het neemt de lezer mee over een drempel. En daar is hoe dan ook een storing, een neonletter gaat aan en uit, zoals deze hele visite, het hele gedicht aan en uit knippert. De binnentredende hoofdpersoon verdeelt zich letterlijk in stukken. Haar hoofd heeft ze voor de zekerheid zolang in de boekenkast gelegd, zegt ze. Dat is haar reserve.
Blijft de vraag wat ze hier hoopt te vinden, De 'professor meneer' zit daar, in de hoek van zijn stoel. Hij blijft heel, zegt hij.
Binnen zit professor meneer, aan het eind van de kamer
in de hoek van zijn stoel, handen gevouwen.
We doen alsof we niet zien dat er buiten aan de gevel
een neonletter stottert.
Meneer blijft heel, hij zegt: 'We nemen er geen koffie bij',
terwijl ik mezelf in stukken over de ruimte verdeel.
Je hoopt op een blaffende hond, het licht van de ijskast
langs iemands naakte lichaam.
Mijn hoofd ligt in de boekenkast
ontmaskerd als reserve, terwijl het origineel
nog ergens ongeschonden - het is tijd.