Erik Lindner is uitzonderlijk oplettend, opmerkzaam. Wat hij noteert heeft een eigenaardige eigenschap die alleen hem kenmerkt. Het is het haarscherp onderscheiden van momenten waarop niets overgaat in iets. Of omgekeerd. Aan de rand van de luiheid, daar gebeurt het. Tussen de gebeurtenissen en dan tussen zijn dichtregels:
'Een plastic zak schuift van een boomtak
en daalt op de markt waar een meisje
hurkend het haar borstelt
de sleutelhanger in de mond houdt
de baard van de sleutel prikt haar kin
op het podium boeketten in een emmer
twee benen naast elkaar, de een
meer opgetrokken dan de ander
de zwarte vogel op het grasveld
naast een pol lange donkere sprieten
een herder leunt met zijn kin op zijn stok
terwijl de kudde om hem heen dromt.'
Drempels, daar verkeert Erik Lindner. Je zou Acedia een studie in halverwege kunnen noemen. Waar een onbenoembare spanning heerst. Die hij in beelden, in scenes vangt. Caleidoscopische reeksen daarvan, alle verwant. Zo bezien is de stad Charleroi, waarover hij een cyclus maakte een groot halverwege. Wat zou daaraan zondig kunnen zijn? De broeierigheid van de eeuwige aarzeling denk ik. De niet ophoudende verwachting, het verlangen naar het andere. Zonder er toe te komen. Evenwichtskunst.
Een regel zegt het onverbloemd: 'Getuigen op de drempel we zijn/ de kaars die brandt bij klaarlichte dag'