Geld

 Brieven uit vroeger tijden zoals die tussen Joseph Roth en Stefan Zweig gaan over geld. Voorschotten, leningen. Er zijn vele manieren om geld los te krijgen van mensen met wie je toch bevriend bent. Of?

 'Je beseft de waarde van het geld niet,' zei mijn vader toen ik mijn spaarbankboekje leeghaalde voor een gitaar. Hij kwam uit een familie waar men 'op de penning' was. Het geld dat was hij. Geld in de familie geef je - liefst vermeerderd - door aan de volgende generatie, doceerde hij.

 Mijn moeder werkte met 'potjes' uit haar huishoudgeld, enveloppen met papiergeld waaruit ze de kinderen soms wat 'toe stopte'.

 In Nederland werden de kantoren van de Postcheque en girodienst nieuwe altaren, rond de loketten 'Alle geldhandelingen'. De kantoren zijn verdwenen. Ik moet naar de COOP. Banken begonnen in Italië, als brandkasten, het werden forten, en daarna p­alei­zen, in vele kleuren marmer, met sierlijk smeedwerk, bewaakt door mannen in uniform. In de tijd van travellers cheques moest je die thuis signeren en dan bij inwisseling bij de bank in Italië nog een keer.

Daar werden beide handtekeningen vergeleken. Mijn signatuur is vaak anders, dus beende de bankbediende over het marmer naar de directeur, achterin, achter een kast van een bureau. Die me vol wantrouwen aanzag. Hij liet me m'n handtekening nogeens zetten. Lange tijd later stond ik dan op de stoep met de lires. waarbij het leek of hij ze me cadeau gegeven had. 

Joseph Roth aan Stefan Zweig, Nice augustus 1934: 'Kesten heeft 10 pond ontvangen. Hij heeft me nog niets gegeven. Ik twijfel tussen hemden of een pak. Ik denk dat ik het best een degelijke lijkwade zou kopen. Als Huebsch me niets geeft, haal ik eind september niet.' Dat is de taal van het geld.

Roth en Zweig

 De kattebelletjes die Joseph Roth en Stefan Zweig tussen 1927 en 1938 wisselden zijn geen literaire briefwisseling. Je denkt eerder aan bierviltjes en de achterkanten van rekeningen. Persoonlijke berichtjes, pogingen afspraken te maken, wat lastig bleef omdat ze zich steeds verplaatsten in het roerige Europa van de jaren '30.

 In 1931 was Roth in Antibes met een bankiersdochter en haar oudoom ofwel 'tuteur', Zweig zat in Salzburg. Roth schrijf hem oa: 'De tuteur is gearriveerd, met een lange baard en een enorme buik, een argeloze man, bezeten van het katholicisme. De kleine komt 's nachts, hoewel hij in de kamer naast haar slaapt, ze bidt, maakt een kruisteken en begint te zondigen. (...) hij houdt van tuinieren, hangt jassen en zijn eigen linnengoed om zieke bomen en laat niet op hazen schieten omdat hij die dieren zo mag.

 Elke ochtend om zes uur gaat hij naar de mis, hij zingt twee keer per jaar mee in de kerk, draagt een hele week lang hetzelfde jaeger-ondergoed. (...) Haar moeder is burgemeester van het dorp, zit halve dagen te bidden, huilt de andere helft en heeft een relatie met de pastoor die haar tegen haar dochter opstookt uit seksuele nijd. (...) De kleine is erg teder in de nacht en als de zon opkomt weer helemaal anders (...) Ze huilt veel, fantasierijk op lichamelijk vlak, buitengewoon begaafd voor perversiteiten, extreem gevoelig voor pijn in de gewone dingen, vanuit het psychische.' 

Tags: 

Afloop

 Veel eindigt voorgoed in deze jaren. Daarover gaat Oostende 1936, Sommer der Freundschaft. Emigreren of sterven. De Oostenrijkse, joodse vrienden Stefan Zweig (1881-1942) en Joseph Roth (1894-1939) zien elkaar nog een keer, in Parijs, in 1938. Irmgard Keun heeft Roth dan al verlaten.

 Hij was op het eind volkomen afhankelijk van haar, schrijft Volker Weidemann. Panisch jaloers, ze kon de deur niet uitgaan zonder dat zijn wantrouwen haar volgde. Ze ontsnapte aan deze fatale omstrengeling door met een Franse Marine-officier naar Nice te vluchten. Bijna twee jaar waren ze samen geweest. Hij meer dan tien jaar ouder. Allebei aan de drank. En Roth had gewonnen, Irmgard dronk en dronk en kon het weldra tegen de meesterdrinker opnemen. Daarbij bleef ze toch alert op mogelijkheden in de schrijverij en inkomsten voor hun beiden. Roth klampte zich aan haar vast met zijn laatste kracht.

 Nooit had ze zo van een man gehouden, schrijft ze later. 'Mijn huid heeft meteen 'ja' gezegd.'

 Het afscheid was kort. Ze vreesde uit medelijden samen met hem onder te gaan. Over hun laatste samenkomst: 'Het was zoals altijd. Het was het eind.' 

 Roth maakt namens zijn vriend, de Oostenrijkse troonopvolger Otto van Habsburg in 1938 nog een wanhoopsreis naar Wenen, waar de Anschluss voor de deur staat. Hij wordt niet toegelaten bij kanselier Schuschnigg. Het advies van diens assistent luidt: maak dat u het land uit komt, uw leven is in gevaar. Een dag later, 12 maart 1938 marcheren de Duitsers Oostenrijk binnen. In 1939 sterft Roth in Parijs na het bericht van de zelfmoord van zijn vriend Ernst Toller in New York. Zweig ontkomt naar Rio en pleegt daar zelfmoord na het voltooien van zijn meesterlijke Welt von Gestern. 

 Goed in deze dagen te lezen over mensen die werkelijk geen kant meer op kunnen. 

Joseph Roth en vrouwen

 Zijn vriendin Irmgard Keun vertelde het gisteren. Alcoholist of niet, Joseph Roth was aantrekkelijk voor vrouwen.

 Je ziet het zo niet, maar hij had heel lange wimpers. Dat kwam doordat hij als kind zijn oogharen uittrok, 's nachts in z'n slaap. Die daardoor steeds langer aangroeiden.

 Belangrijker is zijn aandacht voor vrouwen. In 'Die Flucht ohne Ende' (1927) keert zijn alter ego als Oostfrontsoldaat terug naar Wenen en belandt in Parijs. Een café:

 'De dames hielden hun hoeden op, een oudere dame trok zelfs haar handschoenen niet uit. Ze nam haar taartje met leren vingers aan, stak het tussen karmijnen lippen, kauwde het met porseleinen tanden.'

 Het gaat Roth om zulke schijnbaar eenvoudige dingen als het uit een auto stappen:

 'De chauffeur opende het portier en een dame stapte uit. Ze was slank, blond, in het grijs gekleed. Hij zag in een oogopslag de smalle schoenen van grijs, glad leer die de voet soepel omspanden, zag de dunne, als het ware bloeiende kous, deze kunstmatige en dubbel opwindende huid van het been, hij omvatte met beide ogen, als met twee handen, de smalle, losbandige heupen.'

 In zijn ogen is vrouwelijke schoonheid 'geen luxe maar een vanzelfsprekend instrument van hun bestaan.'

Oostende 1936

 Joseph Roth uit Lemberg (geboren in Brody)  kon nog beter vertellen dan schrijven. Bovendien, zei de ook uitgeweken Duitse schrijfster Irmgard Keun, die hem in 1936 in Oostende ontmoette en met wie hij anderhalf jaar optrok, 'dat ze eerder of later nooit een man had ontmoet met een zo grote seksuele aantrekkingskracht'.

 Het Café Flore waar emigranten als Egon Erwin Kisch en Roths vriend Stefan Zweig elkaar ontmoetten bestaat niet meer, evenmin als het Hotel de la Couronne waar ze bivakkeerden. Van het Oostende waar Duitse en Oostenrijkse schrijvers in de jaren '30 neerst­reken is door de geallieerde bombardementen van 1944 weinig over. Volker Weidemann beschrijft ze in 'Ostende, 1936, Somme der Freundschaft'.

 Zweig probeerde Roth van de drank af te houden, Keun was minsten zo'n ervaren drankkunstenaar als hij. Ervaren ook in de rechtvaardiging. Waarom drinken nodig was om te kunnen leven en schrijven. De wereld wegdrinken, daar kwam het op aan. Die was al te erg, zeker in die jaren. Dan pas kwam je aan schrijven toe.

 Roth was een eind heen. Zijn benen en voeten gezwollen, hij kon nauwelijks meer schoenen aan. Sinds jaren moest hij elke ochtend overgeven, soms urenlang. Hij at bijna niets.

 Ze hielden van elkaar in wederzijdse eenzaamheid. Irmgard 'houdt van zijn eenzaamheid en treurigheid en zijn wens haar altijd bij zich te hebben'. 's Nachts, als ze naast elkaar liggen woelt hij soms diep in haar haren als uit angst dat ze plotseling in het donker zou verdwijnen. En 's ochtends, als ze haar haren uit zijn handen bevrijd heeft houdt ze zijn hoofd vast als hij moet overgeven. Ze kent al zijn boeken. Hij van de hare geeneen. Later schreef ze over hun tijd samen het prachtige Kind aller Länder.   

De vriendin van de Hotelmens

 Hotelmens, het boek waarin je kennismaakt met de levensstijl van exil-schrijver Joseph Roth, heeft een groot verlangen losgemaakt naar die vergeten, vooroorlogse wereld. Tja..

 Mij deed het grijpen naar 'Kind aller Lander' (1938), de roman van Irmgard Keun, die in de jaren 1936‑1938 een verhouding had met Roth. Ze ontmoette hem in Oostende, trefpunt van Duitse exil‑schrij­vers als Stefan Zweig, Egon Erwin Kisch en Heinrich Mann. Haar boeken werden in Nederland uitgegeven. Roth en zij werkten en reisden de hotels van Parijs, Wilna, Lemberg, Warschau, Wenen, Salzburg, Brussel en Amsterdam af, altijd in geldnood. Keun beschrijft het rondtrekkende stel in haar roman door de ogen van een achtjarige dochter. Het boek is in 1939 ook in het Nederlands vertaald. Een meesterlijk beeld van het hotelleven: 

 'Het is hoe dan ook erg lastig om van spullen af te komen, daarom hebben we ook zo veel bagage. De meeste problemen hebben we met oude schoenen. We kunnen ze niet meer aan omdat ze al te kapot zijn en weggeven kan ook niet. Twee keer hebben we ze gewoon in een hotelkamer laten staan, wat erg dom was. Elke keer kwam een bediende ons tot in de trein achterna, met de schoenen, en dan moesten we hem wel een fooi geven, terwijl we niks meer hadden. Het beste is zulke dingen onder het matras van het hotelbed te klemmen, daar worden ze meestal pas gevonden als de trein al weg is. Maar dan moet je ook geen adres achterlaten, anders sturen ze ze in een postpakket waar je nog invoerrechten voor moet betalen ook. Dat is ons eens in Italie overkomen met vuile, gescheurde overhemden.' 

keizerbezoek..

Keizer

 Soms heb ik een dringende behoefte aan oud papier. Zoals het ruikt, eruitziet en waar het mee heen neemt. En dan komt daar goddank keizer Franz-Joseph van Oostenrijk-Hongarije voorbij, die dood is, maar nog leeft. Zoals beschreven door Joseph Roth in 1916 en vertaald door Willem van Toorn in Raster, 1979.

 'En het was werkelijk de keizer. Daar kwam hij nu aan, oud en gebogen, vermoeid door de gedichten en al op de vroege ochtend verward door de trouw van zijn onderdanen, misschien ook een beetje geplaagd door reiskoorts, in die toestand die dan in een krantebericht 'de jeugdige frisheid van de monarch' werd genoemd, en met die langzame tred van de grijsaard die 'elastisch' genoemd werd, haast trippelend en met zachterinkelende sporen, een oude zwarte en wat stoffige officierspet op zoals ze nog in de tijd van Radetzky waren gedragen, niet meer dan vier mannenvingers hoog. De jonge luitenants minachtten de vorm van deze pet. De keizer was de enige in het leger die zich zo streng aan de voorschriften hield. Want hij was een keizer.'

 'Een oude mantel, van binnen verbleekt rood, omhulde hem. Zijn sabel hing een beetje slepend aan zijn zijde. Zijn stevig gepoetste gladde laarzen glansden als donkere spiegels, en je zag zijn smalle zwarte broek met de brede rode generaalsstreep, een ongestreken broek die op de ouderwetse manier ronde pijpen had, als rolletjes. Steeds weer hief de keizer zijn hand saluerend naar de rand van zijn pet. Hij had de soort blik die niets schijnt te zien en waardoor iedereen zich geraakt voelt. Zijn ogen bestreken een halve cirkel, als de zon, en wierpen stralen van genade op iedereen.'

Tags: 
Stefan Zweig en Joseph Roth in Oostende, zomer 1936.

Joseph Roth (1)

Eind jaren '30, de oorlog nadert stap voor stap. En dan de Europese hoofdsteden langs reizen, per trein, van het ene luxe hotel naar het volgende steeds met achterlating van schulden.

 De gedachte daarbij is: je bent rijk, of zou het althans moeten zijn. En ben je het door omstandigheden even niet dan gedraag je je er nog steeds naar. Obers blijven knipmessen tot alle geldleen, en verpandmogelijkheden zijn uitgeput, je zit zonder winterjas, in de sneeuw in Salzburg.
Zo moet Joseph Roth geleefd hebben in z'n jaren met Irmgard Keun (de betere schrijfster), die het opschreef in 'Kind aller länder'. Leven als een rijk man, zonder geld. Met open mond volg ik de geesteshouding die hier bij past: angst, drank, zwendel, manipulatie. Theater!
Ik denk dat het hotelcircuit ook niet zonder dit soort gangmakers kon: 'Kijk, Joseph Roth, de schrijver'. Men hief het glas. Zo redde hij het.

 Een scène uit Irmgards 'Kind aller Länder'. Vader is weer spoorloos, moeder en dochter achterlatend met honger:
'Mijn moeder en ik zitten vaak op een bank. Dan doen we onze monden open, zo dat zon naar binnen schijnt; dan eten we zon en voelen in onze buik een warm en gelukkig leven.'