Van het echtpaar Van Gelder wist ik weinig meer dan dat ze allebei Oude Talen doceerden. Jan van Gelder had onder meer een vrije vertaling van de Odyssee op z'n naam. Ik kende hun gewoonten. Ze woonden aan de Thorbeckelaan maar namen nooit samen dezelfde tram. Zij heette dacht ik Annie en heeft me eens betrapt op laten overschrijven van een proefvertaling door Lita Van der Kaay.
'Dat is niet jouw handschrift Wim'. Waarop ik 'jawel hoor mevrouw'. Zo straalhard liegen heb ik later nooit meer gedurfd.
Ik was net twaalf en Lita een brutale zittenblijfster. Mevrouw van Gelder liet het erbij. Ze had een lieve oogopslag. Die zag ik van dichtbij toen ik haar zomaar opeens tegenkwam in Meer en Bosch, waar ik met jongens uit mijn straat verkenningen uitvoerde. Daar stond ze, daar stond ik. Ze had een lichte bochel.
' Dag mevrouw.' 'Dag Wim.' En ik dook de bosjes weer in. Het moet wel dat ze toen aan mijn valsheid in geschrifte dacht. En aan die van Lita.
Met Peter van Exel liep ik naar school. Wat we deelden was een passie voor de naamplaatjes naast huisdeuren. De mooiste vonden we die in de Hyacinthstraat. Eentje geemailleerd met de naam van de bewoners in sierletters. ''Moet je kijken,'' fluisterde Peter. En ja, daar stond 'W.C van Spronsen'. Giechelend maakten we ons uit de voeten.
Niet lang daarna stonden niet alleen de naam en voornaam van de ouders op de deurpost, maar vaak ook de voornamen van hun kinderen. Wat me niet beviel. Stel je voor, mijn naam onder die van mijn vader. Beter was de geheimzinnigheid. Immers, wie was W.C.van Spronsen? Of beter, bij mij in de straat de geheimzinnige E.E.H.Hoen, die ik nooit in het echt heb gezien. Meer dan een matglazen ruitje was er niet. En dan dat nietszeggende lettertype
Er zijn nu winkels als Peters' Letters, maar nog steeds laten bewoners zich kennen. Wat me brengt op de huisnummers. Amsterdamse huisnummers van rond 1900 zijn in een sierlijk lettertype, op ijzer in zwart op wit. Helaas heeft mijn bovenbuurman het onze vervangen door een modernistische variant. Waar vind ik nog zo'n type?
Piet Schreuders zou een onderzoek kunnen instellen.
Bavianen zie ik veel, de laatste tijd. Ze laten zien wat ze met vier poten en een lange staart kunnen. Hun vijanden te vlug of te slim af zijn, meestal door in bomen te klimmen. Wat ik niet weet is of ze op hun tochten door het bos al uitkijken naar geschikte klimbomen, zoals ik het zelf deed in het Haagse Meer en Bosch. Bomen om je in te verbergen voor duinwachters met de honden die ze hun fiets lieten voorttrekken. Honden klimmen niet in bomen.
Kwamen ze achterna dan was er een uitweg. Er hingen lange wilgetakken over de sloot aan de rand van het bos. Je kon de stevigste zijtak kiezen en die beklimmen. Eens deed ik dat toen het hard vroor zodat er al ijs op de sloot lag. Achter me kwam een duinwachter aangezet, die ''Kom onmiddellijk terug'' riep. Dan maar verder klimmen. En nu kwam ik bij de oerwet van het boomklimmen, die ook iedere baviaan kan dromen.
Onder mijn gewicht boog het uiteinde van de tak gevaarlijk door. Onder mij lag het ijs. En juist op het momentdat ik dacht 'nog even' was het te laat. De tak was nu zo ver doorgebogen dat ik hem moest loslaten. En ik viel, op het ijs, en er dwars doorheen. De schotsen opzij duwend kwam ik bemodderd, geholpen door vriendjes aan de kant.
Zou een baviaan zoiets overkomen?
Waar we elkaar ontmoetten ben ik kwijt, ik denk een bluesfestival in De Meervaart. Hij vertelde hoe hij Muddy Waters had zien optreden in het Concertgebouw. Dat moest in 1972 zijn geweest waar ook ik Muddy had gezien. Andre vertelde hoe zijn oudere broer hem naar binnen had gesmokkeld, onder zijn lange regenjas. Hij was toen nog erg erg klein. En ja, we kwamen allebei uit de Pijp. En we spraken af dat we een vpro-bluesnacht zouden doen op de radio. Honorarium een meter bier.
Die nacht was memorabel. Ik had de platen meegenomen waar we het over hadden gehad. Van Muddy Waters tot Howlin' Wolf, van Little Walter tot Freddy King. En o wonder, Andre zong alle nummers mee, zo goed of kwaad zijn Engels reikte. De technicus van dienst genoot, zodat ik hem vroeg om de microfoon van Andre erbij open te houden, zodat curieuze duetten zijn uitgezonden. Helaas is er geen opname van bewaard. Wie zou er iets van hebben?
De laatste vrijzinnige vpro-dominee die ik in dit huis aan de 's Gravelandseweg nummer 65 meemaakte was Hans Paardekooper. In het voormalige woonhuis van oprichter Spelberg hadden zich toen de hippies en actievoerders gevestigd, die in Spelbergs studio hun manier van radio deden. Voorbij was de tijd dat koningin Juliana met de prinsesjes kwam aangefietst uit Soestdijk voor het Zondagshalfuur van mevrouw Spelberg. De lage bankjes stonden er nog. De majesteit dronk dan een kopje thee bij Spelberg.
De laatste vrijzinnig protestant was daar dominee Hans Paardekoper, een beminnenlijke vrijzinig protestant die onze vergaderingen moest voorzitten. Dat viel hem zwaar. 'Zullen we het hier dan maar mee...' zei hij dan en maakte een cirkelend gebaar met beide handen. Waarop wij aanvulden '';.afronden''. Op den duur werd het Hans te machtig en verloor hij zijn spraakvermogen geheel. Merkwaardig genoeg erfde hij in die dagen veel geld en een kast van een villa aan het meer van Geneve. Zoals met alles had hij geen idee wat daarmee aan te vangen. Toen ik in zijn dure woning in Amsterdam-Zuid langskwam zag ik: ook hier wist hij geen raad mee. Het huis was leeg. Wel had hij nog een radioprogramma, 'Sex op zondag'. En kort daarop was hij weer dominee. De dames in Amsterdam-Zuid waren dol op hem.
''Married with children'' heet de serie, nu weer te zien. De klassieke opening: Al zit op de bank en kijkt tv. Achter hem komen de gezinsleden stuk voor stuk langs om hun zak- of huishoudgeld. Hij reikt ze zwijgend hun briefjes aan. Hij, de schoenverkoper, brengt hier het geld in huis, Waar de serie om draait is de mimiek van Al Bundy (Ed O'Neill). Berusting en afgrijzen gaan vloeiend in elkaar over, steeds weer.
Zijn vrouw ziet er goed uit, maar ze wil altijd sex en hij moet er niet aan denken. Zijn dochter is een oerstom blondje en zijn zoontje Bud altijd handig genoeg om hem te bedonderen. Married with children vertelt de waarheid. Een gezin met vrouw en kinderen die niets anders kunnen dan hun kostwinner flessen en plunderen. Er zit niks liefs in de serie.
Ik dacht altijd, die acteur blijft de rest van z'n leven Al Bundy, maar nee, laatst was hij een keurige zakenman geworden. Maar ik zag hem z'n grijnzen inhouden, hoewel er in die vergadering alle reden toe was.
'Wonen op stand' dat moest en zou mijn grootmoeder van vaderskant. Ze kwam uit Zeeland en was de zesde dochter van een burgemeester. Het werd Den Haag, het Statenkwartier, waar haar echtgenoot ouderling werd en ze tot haar laatste dagen naar de buren keek vanachter de vitrage en de donkerode fluwelen gordijnen aan koperen roeien. Toen ze eenmaal beiden gestorven waren zocht mijn vader, de erfgenaam, huurders voor dat huis op stand aan de Frankenslag.
Nu zochten de ouders van mijn jeugdvriend Kees al lang naar iets beters dan hun verdieping aan de Perenstraat. Dus in mijn argeloosheid beval ik ze aan als huurders. Zijn moeder leek op mijn grootmoeder, in alles was ze een soort Hyacinth Bucket uit Keeping up appearances. Verslaafd was ik aan die Engelse serie. Met Bucket, uitgesproken als 'bouquet' en 'Lady of the house speaking'.
En zo geschiedde, de nieuwe lady of the house sprak over haar buurvrouw als 'mijn buurmevrouw' en was gelukkig in het huis waar ik eens mijn schoolrapporten moesten komen laten zien op de groen trijpen bank. Ik kwam er weer, ook. En dacht aan de laatste jaren van mijn grootouders, die hun huis verwaarloosden. De rode gordijnen rafelden. ''Daar moet je toch eens iets aan laten doen,'' zei mijn vader.
Haar antwoord gaf alles weer: ''Ach, het is de moeite niet meer.''
Mijn vriend Johnny van Doorn, oorlogskind net als ik, zoon van een Duitse moeder, mocht graag mijmeren over zijn voornaam. Vanmorgen vertoonde de tv de Hollywood-classic ''Johnny Guitar'', met in de hoofdrol Sterling Hayden, die later beroemd werd als de drinkende, gestoorde commandant van de luchtmacht basis vanwaar de atoomraketten worden afgeschoten op Rusland. Tegenover hem zit Peter Sellers als RAF-officier die poogt hem te weerhouden. Vergeefs. Hayden speelt niet echt gitaar in deze western, het akoestisch gitaarspel dat je hoort is wel overtuigend amateuristisch.
Johnny is een oorlogsnaam, er zijn veel Johnny's geboren in die jaren. In de oerversie van schrijver Friedrich Hollander heet hij ook Jonni, zo zingt Dietrich hem ook.
Johnny, wenn du Geburtstag hast,
Het begon met de mode in kaalgeschoren schedels van voetbaltrainers. Vroeger was dat iets om mee te lachen, zoals die van Pa Snoek uit Willy Vandersteens 'De familie Snoek', waarin de kaalhoofdige een zeemleren kam krijgt aangeboden. Nu is het hoogmode. Voorbij de tijd van het ''overgekamde'' laatste restje haar. Voorbij de worstelingen van Kees Jansma met plotselinge windstoten. Zou de kaalhoofdigheid onder mannen toenemen? In Frankrijk was Louis de Funes ('Vakantieperikelen met funeste gevolgen') de koploper. En ik vind ook steeds meer haren op mijn kussen.
Wat te doen? In Engeland werd Andy Capp een stripheld van de lower class. Maar nu zie ik ook hier steeds meer sjieke petten. Dick Swidde was een voorganger.
In de oude tijd werd gevreesd voor 'kou op het hoofd'en ging geen man naar bed zonder slaapmuts (soms met sliertjes). Een nawee daarvan was het alpinopetje, een kindversie van de beret basque. Mijn moeder stond erop dat ik dat ik dat droeg als ik naar school liep. Maar al op de hoek van de straat, zodra ik uit haar zicht was, propte ik het in mijn jaszak.
Toch heeft het hoofddeksel een waardige geschiedenis, sinds de koningskroon en de mijter. Terwijl de tonsuur van monniken toch juist bedoeld was om Gods inblazingen rechtstreeks toegang te geven.
Je hoeft maar een Laurel & Hardy filmpje te zien om te begrijpen wat de hoed voor een man kan betekenen. Al was het maar om het beleefd afnemen voor een deftige dame.
In november zal de 'biografie' van Louis Lehmann (1920-2912), de dichter, scheepsarcheoloog, discjockey en wat niet al verschijnen. Hij was surrealist, niet als pose, Louis poseerde nooit. Hij was surrealist omdat hij zo in het leven stond. Dat was denk ik ook de reden dat hij in 1968 bij onze tentoonstelling in het kader van het Jeugdsentiment van de jaren '50 opdook, in een oude school in de Egelantiersstraat.
We raakten bevriend, vooral toen hij 'zijn' muziek, van Marley tot Ellington wekelijks in de Avonden kon draaien en meer nog toen we zijn eigen composities opnamen, gespeeld door Guus Jansen, voor twee CD's. We praatten eigenlijk het meest over muziek. Zingen kon hij ook, zo bleek toen wij de vestzakopera ''Der Morder'' opnamen. Louis was altijd op zoek naar geestverwanten.
Voor de ware surrealist is alles materiaal. Zijn enige zitmeubel was een oude kruiwagen. Hij vond de sluitdriehoekjes van de Tempozakdoekjes zo boeiend dat hij ze met hun plakrand aan de muur plakte, tot een patroon. En toen hij in het ziekenhuis terecht kwam en moeilijk ter been was vond hij ergens het handvat en de steel van een spade, waarmeee hij zich door de gang van het Slotervaart bewoog.
Gevraagd hoe hij het daar vond luidde zijn antwoord: 'Bizar'. Er verscheen al een voorproefje van de biografie van jaap van der Bent en Paul Abels, AFDH, dat nieuwsgierig maakt.