Ik speelde zelf gitaar en wist zeker dat Braque er nooit van z'n leven eentje in z'n vingers had gehad, anders dan om als zetstuk te verplaatsen. Hij schilderde de levenloze buitenkant van steeds het zelfde, almaar herordenend. Forse contouren, bewegingloze vlakken.
En nu ontmoette ik de Antwerpse Marthe Donas die in Parijs kubiste werd. Maar zo anders. Donas, nu te zien in Gent werd door de Parijse avant-garde nauwelijks gepikt. Vooral door Piet Mondriaan niet. En ik begrijp precies waarom.
Op een heel Belgische manier begaf zij zich in de verfijning van interieurs, het behang, vloeren, plinten, de details. Gebruikte anders dan hij levende materialen, stoffen, hout, gips. Je kunt het vrouwelijk noemen. Piet Mondriaan was daar geen liefhebber van, de ijzeren hein.
Bij Marthe werd het kubisme sensueel, van hoekig elegant, vol nuances. Geen stijlkleuren, o nee. Titels als Femme se poudrant, Femme marchant of Femme se coiffant. Vrouwen, lichamen en stillevens, in haar eigen kubisme.
Marthe komt uitvoerig aan bod in een portret in het curieuze liefhebbersblad Eigenbouwer. In een stuk van Peter J. H. Pauwels, haar Parijse doorbraak vooral, 1917-1920, toen ze met Archipenko werkte.
Ik moet naar Gent, maar ik ben ziek.