Eric de Kuyper (4)

 Vrijdagavond is het gesprek te horen dat ik met Eric de Kuyper had over z'n boek 'Applaus'.

 Daarin gaat het ook over wat hij noemt de actualiseerdwang in het theater. 'Moderniseren' van klassieke stukken kan soms, maar je verliest van alles. De Kuyper vertelt hoe bij Shakespeare en in opera's van Verdi eer en wraak belangrijke thema's zijn waar men lang geen raad mee wist. Tot de kranten vol stonden van eerwraak bij jonge Turken en Marokkanen.

 In 2008 schreef hij het libretto voor een versie van La Strada naar Fellini met muziek van Luc van Hove. En daarin kwam een non voor. De kostuumontwerpsters, twee Vlaamse meisjes bleken in ernst niet te weten wat dat was: 'Ze hadden er een soort verpleegster van gemaakt, zodat het hele personage onbegrijpelijk werd. Het was ze niet aan het verstand te brengen. Zodat de toeschouwer zou denken wat moet die rare vrouw daar... die spreekt over God enzovoort, wat is dat voor een hysterica?. Maar dat was gewoon een non.'

een van de vliegmachine-ontwerpen van Da Vinci (1488)
helicopter-ontwerp van Da Vinci

Roes (3)

 In 'Archeologie van de kick' schrijft Lieven de Cauter ook over de door Leonardo da Vinci ontworpen vliegmachines, waarover veel gespeculeerd is, oa. door Freud. Vliegen is altijd meer dan vliegen, de Duitsers spreken over seks als 'vogelen', in het Italiaans heb je 'l'ucello' voor het mannelijk lid. Denk aan de ucello magico, die mooie opwindbare speeldoos in Fellini's Casanova.

De Cauter ziet in Da Vinci's vliegavontuur de oerscène van onze 'imaginaire omgang met de machine'. Dat zijn machines niet echt konden vliegen was niet te wijten aan zijn technisch onvermogen: het waren 'vogelmachines'.
Zou het niet kunnen zijn, zegt hij, dat Leonardo zijn vliegtuigen met opzet zo ontwierp en construeerde dat ze niet kónden vliegen. Immers, stel je voor dat ze dat wel hadden gekund? Dan hadden ze iets gekund wat hun meester zelf niet kon. Heel bedreigend! Daarom zat er voor Da Vinci niet anders op dan steeds nieuwe modellen te bedenken, die steeds weer niet werkten. En zo, zegt De Cauter, gaat het toch eigenlijk met alle machines die mensen ontwerpen.   
 

Roes (2)

 In de aanloop naar het gesprek met Lieven de Cauter over 'De archeologie van de roes' ging ik m'n eigen roeservaringen na. Die met LSD was uitputtend. Het duurde zo'n 24 uur. Na een uurtje zag je de muren golven. Een paarse muur bleek uit rode en blauwe stippen te bestaan die vibreerden. Steeds kon je kiezen uit de binnenwereld, met gesloten ogen en die buiten. Niet dat dat veel uitmaakte. Het brein ging dóór. Zo zat ik een strip te lezen, die zich vanzelf voortzette als tekenfilm. Iemand gaf over op een helderblauw geschilderde vloer en wat ik - omlaagkijkend - zag was een koraalrif in een helderblauwe zee, waarna ik in een vloeiende overgang aan dat strand stond. Het woei er. Achteraf vreemd rook het er niet naar kots, mijn neus was afgeschakeld. Makkelijk kon je verstrikt raken in iets angstaanjagends.

 Mijn ervaringen kwamen merkwaardig overeen met die van mijn vriend Johnny van Doorn. Binnenkort zijn ze te lezen in zijn postuum verschijnende boek 'Oorlog & pap'. Behalve zijn biografie door Nico Keuning bevat dat namelijk ook de tekst van de gelijknamige elpee uit 1980. Daar beschrijft Van Doorn 'Prachtige schaduwpartijen binnenskamers. Delftsblauwe golven, zonnebundels waarin stofdeeltjes als briljanten schitterden. Mijn lichaam leek gewichtloos aan mijn hoofd te hangen. Het huis waar we doorheen zweefden was een sprookjesgrot geworden. We stapten de deur uit. De mensen zagen eruit als stripdieren.
Intenser dan ooit rook je in het voorbijgaan de geuren van Verval, vleugjes parfum, een onverwachte zilte zeebries, benzinedampen, terwijl de oren gespitst waren op de geluiden van de grote stad die - verdomd - een bijna mystieke samenhang vertoonden. Alles wat ik zag kon ik naar believen, vergroten en verkleinen. Bijv. van een tram een dinky-toy tram maken. 
(...)
 De kamer waarin ik zat was een ijskoude duistere spelonk geworden, waarin ik treiterend langzaam gemarteld werd met ontelbare geniepige weerhaakjes. De ene hel volgde de andere op. Monsterlijke kreaturen beten me, en krabden me met hun Klauwen. Of je nou je ogen sloot of niet, deed er weinig toe. In de opeenvolging van hellen stierf je duizend doden. Op een gegeven moment was ik onderin een krocht in het drijfzand geraakt. Ik werd opgeslorpt. Mijn moeder stond aan de kant te gillen. Ze gooide een touw naar me, dat ik net niet kon pakken. Half stikkend vermoedde ik dat DIT best wel eens Mijn Echte Dood kon zijn. Tot ik bovenin de krocht een smal reepje Blauwe Lucht ontwaarde. Dat gaf me houvast. Mijn geest kwam furieus in opstand. God mag weten waar de woorden vandaan kwamen, maar uit alle macht schreeuwde ik: 'Wilskracht! Marsch! Vooruit! Vuur!' 
En ik schóót uit de krochten van de geest. Ik herkende mijn kamer weer. 'Kitscherige hersenspinsels,' dacht ik. 'Het is gewoon het spookhuis op de kermis.'

 Achteraf bleek Johnny een overdosis LSD vermengd met Belladonna te hebben genomen.

Pagina's