Treingeluk

 In het nieuwe nummer van het tijdschrift Extaze schrijft Lieven de Cauter over geluk. Eens sprak ik hem in de Antwerpse stations­restauratie onder de grote klok. En nu loopt hij te ijsberen op het perron in Rotterdam. Trein naar Brussel uitgevallen.

 'Op een gegeven moment denderde er een goederentrein, denderde traag en statig, met die onvergelijkbaar slome dreun, een goederentrein het perron aan de overkant langs. Het duurde minut­enlang. Ik keek en luisterde als betoverd. (...)'

 Dan haalt hij Aristoteles aan bij wie geluk het hoogste goed is. 'Maar helaas weet niemand wat het is. Of tenminste, iedereen weet wat het is of denkt het te weten, maar men wordt het er niet over eens, zegt Aristoteles.'

 En dan vertelt hij: 'Ik woonde als kind aan een spoorweg vlakbij een in onbruik geraakt stationnetje. De statie van De Kortekeer, een piepklein gehuchtje, niet meer dan een paar huizen en twee fabrieken in landelijk gebied, in the middle of nowhere. De spoorlijn omsloot ons huis in een wijde boog Jarenlang heb ik intens genoten van het lome, ritmische gedreun van de treinen, hun geroffel op de dwarsliggers, muziek die over het hele landschap uitdeinde.'

 Mijn Oom Bob die alles van treinen wist - ook de dienstregelingen van het goederenvervoer - wreef bij gesloten spoorbomen in z'n handen, keek op zijn horloge en zei dan als de trein kwam: 'Hij is laat'.

een van de vliegmachine-ontwerpen van Da Vinci (1488)
helicopter-ontwerp van Da Vinci

Roes (3)

 In 'Archeologie van de kick' schrijft Lieven de Cauter ook over de door Leonardo da Vinci ontworpen vliegmachines, waarover veel gespeculeerd is, oa. door Freud. Vliegen is altijd meer dan vliegen, de Duitsers spreken over seks als 'vogelen', in het Italiaans heb je 'l'ucello' voor het mannelijk lid. Denk aan de ucello magico, die mooie opwindbare speeldoos in Fellini's Casanova.

De Cauter ziet in Da Vinci's vliegavontuur de oerscène van onze 'imaginaire omgang met de machine'. Dat zijn machines niet echt konden vliegen was niet te wijten aan zijn technisch onvermogen: het waren 'vogelmachines'.
Zou het niet kunnen zijn, zegt hij, dat Leonardo zijn vliegtuigen met opzet zo ontwierp en construeerde dat ze niet kónden vliegen. Immers, stel je voor dat ze dat wel hadden gekund? Dan hadden ze iets gekund wat hun meester zelf niet kon. Heel bedreigend! Daarom zat er voor Da Vinci niet anders op dan steeds nieuwe modellen te bedenken, die steeds weer niet werkten. En zo, zegt De Cauter, gaat het toch eigenlijk met alle machines die mensen ontwerpen.   
 

Roes (2)

 In de aanloop naar het gesprek met Lieven de Cauter over 'De archeologie van de roes' ging ik m'n eigen roeservaringen na. Die met LSD was uitputtend. Het duurde zo'n 24 uur. Na een uurtje zag je de muren golven. Een paarse muur bleek uit rode en blauwe stippen te bestaan die vibreerden. Steeds kon je kiezen uit de binnenwereld, met gesloten ogen en die buiten. Niet dat dat veel uitmaakte. Het brein ging dóór. Zo zat ik een strip te lezen, die zich vanzelf voortzette als tekenfilm. Iemand gaf over op een helderblauw geschilderde vloer en wat ik - omlaagkijkend - zag was een koraalrif in een helderblauwe zee, waarna ik in een vloeiende overgang aan dat strand stond. Het woei er. Achteraf vreemd rook het er niet naar kots, mijn neus was afgeschakeld. Makkelijk kon je verstrikt raken in iets angstaanjagends.

 Mijn ervaringen kwamen merkwaardig overeen met die van mijn vriend Johnny van Doorn. Binnenkort zijn ze te lezen in zijn postuum verschijnende boek 'Oorlog & pap'. Behalve zijn biografie door Nico Keuning bevat dat namelijk ook de tekst van de gelijknamige elpee uit 1980. Daar beschrijft Van Doorn 'Prachtige schaduwpartijen binnenskamers. Delftsblauwe golven, zonnebundels waarin stofdeeltjes als briljanten schitterden. Mijn lichaam leek gewichtloos aan mijn hoofd te hangen. Het huis waar we doorheen zweefden was een sprookjesgrot geworden. We stapten de deur uit. De mensen zagen eruit als stripdieren.
Intenser dan ooit rook je in het voorbijgaan de geuren van Verval, vleugjes parfum, een onverwachte zilte zeebries, benzinedampen, terwijl de oren gespitst waren op de geluiden van de grote stad die - verdomd - een bijna mystieke samenhang vertoonden. Alles wat ik zag kon ik naar believen, vergroten en verkleinen. Bijv. van een tram een dinky-toy tram maken. 
(...)
 De kamer waarin ik zat was een ijskoude duistere spelonk geworden, waarin ik treiterend langzaam gemarteld werd met ontelbare geniepige weerhaakjes. De ene hel volgde de andere op. Monsterlijke kreaturen beten me, en krabden me met hun Klauwen. Of je nou je ogen sloot of niet, deed er weinig toe. In de opeenvolging van hellen stierf je duizend doden. Op een gegeven moment was ik onderin een krocht in het drijfzand geraakt. Ik werd opgeslorpt. Mijn moeder stond aan de kant te gillen. Ze gooide een touw naar me, dat ik net niet kon pakken. Half stikkend vermoedde ik dat DIT best wel eens Mijn Echte Dood kon zijn. Tot ik bovenin de krocht een smal reepje Blauwe Lucht ontwaarde. Dat gaf me houvast. Mijn geest kwam furieus in opstand. God mag weten waar de woorden vandaan kwamen, maar uit alle macht schreeuwde ik: 'Wilskracht! Marsch! Vooruit! Vuur!' 
En ik schóót uit de krochten van de geest. Ik herkende mijn kamer weer. 'Kitscherige hersenspinsels,' dacht ik. 'Het is gewoon het spookhuis op de kermis.'

 Achteraf bleek Johnny een overdosis LSD vermengd met Belladonna te hebben genomen.