Wiens houtgesneden verhalen ik voor het eerst echt zag in Diest, omstreeks 1980. Masereel, de schilder maar vooral houtsnijder, die rond 1910 opkwam met geëngageerde series over de grote stad, armoede en prostitutie, en daarnaast de ongeremd feestvierende rijken. Het Parijs en Brussel van de jaren dat alles kon. Niet ver van Baudelaire, maar ook niet van Charlie Chaplin.
Fabrieken, het grootkapitaal als in de Kapellekensbaan van Louis Paul Boon. Zijn wat kinderlijke engagement maakte dat hij niet serieus genomen werd, maar wel in Duitsland door Kurt Wolff in reuzenoplagen verkocht. Hij illustreerde Stefan Zweig en werd geprezen door Thomas Mann, die de inleiding schreef bij Masereels 'Urenboek' (1926) en hem een genie noemde.
Favoriet motief van Masereel: het eeuwige verhaal van de gevallen vrouw, van glitter tot prostitutie. Om met Hank Wiliams te spreken 'cause for every fallen woman, there's at least a hundred fallen men'.
En nu dan geëerd als een van de vaders van de 'graphic novel'.
De grafiek van Masereel is heel filmisch. Hoge standpunten, verrassende collages, uitvergrotingen van waar het om gaat. En voorlopig niet geëvenaard.