De Japanse schrijver Junichiro Tanizaki schreef het essay In praise of shadows (1933), waarin duisternis en schaduw juist de toegang tot het rijk van de schoonheid zijn. Duisternis is niet wat je niet kan zien, integendeel, hij maakt je mogelijk te zien: 'Wij Oosterlingen vinden schoonheid niet in de dingen zelf maar in de vormen van schaduwen, het licht en de duisternis, die het ene werpt op het andere.'
Duisternis wordt dan een voorwaarde voor zien: 'We schilderen onze muren in neutrale kleuren, zo dat de trieste, breekbare, stervende stralen kunnen verzinken in absolute rust.'
In Düsseldorf bij 'Fresh widow', de (juist voorbije) tentoonstelling over het raam in de kunst zag ik werk van Günther Förg (1952) die dat ter harte nam. Hij schildert ramen, halverwege verschijnen en verdwijnen. Zo blijkt bijvoorbeeld blindheid niet het tegenovergestelde van zien, nee, het maakt er deel van uit.
Naar binnen kijken, naar buiten kijken. We zijn in het rijk van het verlangen.