Geringere schepsels

 Heet het bundeltje verhalende beschouwingen van Jan Postma, dat bij het nieuwe Tijdschrift Terras uitkwam. Een zeldzaam boekje, dat raakt aan het gewoonlijk onbesprokene in onze cultuur. Weer komt Postma terug op Junichiro Tanizaki's Lofzang op de schaduw' (1933).

 Het huis van de grote Japanse schrijver wordt verbouwd en gemoderniseerd. Daarbij komt het traditionele Japanse toilet ter sprake.

 'Het is waarlijk een plaats van spirituele rust. Het staat altijd los van het hoofdgebouw, aan het eind van een gang in een bosje welriekend door bladeren en mos. Woorden schieten te kort om de sensatie te beschrijven als je daar zit in het gedempte licht, bedekt door de vage gloed van de weerschijn van de shoji, verloren in meditatie of uitstarend over de tuin.'

 Tanizaki’s liefde voor deze plaats, zegt Postma, hangt samen met de geschiedenis van het genoegen, zijn besef van de wijze waarop dit zo cruciale onderdeel van de menselijke ervaring, het toiletbezoek, onder zijn voorouders een eigen vorm heeft vond.

 'Onze voorouders, die poëzie maakten van alles in hun levens, veranderden wat inderdaad de meest onsanitaire kamer van het huis was in een plaats van ongeëvenaarde elegantie, vervuld van hartstochtelijke associaties met de schoonheid van de natuur.'

 Postma: 'Als je zo veel genegenheid voelt voor dat waarvan je beseft dat het op het punt staat te verdwijnen is zelfs de aanblik van een simpele witte pot een affront.'

Tags: 

Japanse slijtage

 Al lang geleden hield mijn vriendin van het eindeloos repareren van 'wat oud en versleten was maar toch nog bruikbaar'. Ze hield van patina, van wat haar moeder afkeurend 'ousig' noemde.

 Nieuw was voor haar nooit een aanbeveling. Vaak bleven kleren jaren in de kast liggen tot ze niet meer nieuw waren, het model verouderd, verkleurd, sleets, vaal, kortom eigen.

 Niet-nieuw. Het nieuwe moest zich eerst bewijzen.

 De elegantie van slijtage is nu ook in het blikkerende Westen mode, overal ontstaan winkels in wat vroeger 'net gedragen' heette.

 In het verhaal 'Het tweeduister' in de bijlage bij het nieuwe Tijdschrift Terras komt Jan Postma met Tanizaki's Lofzang op de schaduw (1933). Schoonheid komt in Japan uit het donker vandaan, de nuances van het donker waarin voorouders bij hun kaarsvlammen leefden.

 De Westerling zweert bij glitter, blingbling. Poetst zijn zilver, Ik herinner me sessies waarbij Brasso koper en zilverpoets werd losgelaten op al het bestek. Terwijl de Japanner juist houdt van ongepoetst. Postma citeert: 'Zo denken wij - schoonheid vinden we niet in het ding zelf, maar in de patronen van schaduwen, het licht en het donker dat het ene ding tegen het andere laat ontstaan.'

Tags: 

Na-vormen

 Eerder schreef ik over het treffende verhaal 'De erker' van Bregje Hofstede, dat ik kreeg bij Tijdschrift Terras. Over licht en schaduw. Naar aanleiding van 'Licht en schaduw' van Junichero Tanizaki.

 De aanraking op z'n Japans. Hofstede schrijft: 'Schaduw is slechts een manier waarop de dingen hun omgeving raken. Er zijn andere. Windluwte, geur, de koelte van je huid nadat een hand is weggenomen. Na-vormen, die die wijzen naar wie ze achterliet. Die tweedehands vormen van aanraking familie van de schaduw, leggen hun vinger op een plaats en tijd. Hier was hij toen, Hier ben jij nu.'

 Na-vormen. Zoals je in een muziekstuk altijd het begin blijft horen samen met wat volgt. Wat voorbij is bijft.

 Tijd en plaats zijn betrekkelijk. De herinn­ering aan een moment, een indruk kan blijven. Zoals een handdruk of een blik. Zo goed als doden kunnen blijven bestaan.

 Wat is herinnering anders dan 'na-vorm'. Na-beeld, na-geluid. Waar altijd nog, hoe ook, wat bij kan komen.

 Striptekenaars weten dat ook. Daarom laten ze drie of meer Popeyes in het ravijn vallen.

Duisternis

 Donker augustuslicht. 's Ochtends al zit er zwart in de zon. Is duisternis bij ons vol dreiging en slechtigheid, in andere culturen hoeft dat niet.

 De Japanse schrijver Junichiro Tanizaki schreef het essay In praise of shadows (1933), waarin duisternis en schaduw juist de toegang tot het rijk van de schoonheid zijn. Duisternis is niet wat je niet kan zien, integen­deel, hij maakt je mogelijk te zien: 'Wij Oosterlingen vinden schoonheid niet in de dingen zelf maar in de vormen van schaduwen, het licht en de duisternis, die het ene werpt op het andere.'

 Duisternis wordt dan een voorwaarde voor zien: 'We schilderen onze muren in neutrale kleuren, zo dat de trieste, breekbare, stervende stralen kunnen verzinken in absolute rust.'

 In Düsseldorf bij 'Fresh widow', de (juist voorbije) tentoonstelling over het raam in de kunst zag ik werk van Gün­ther Förg (1952) die dat ter harte nam. Hij schildert ramen, halverwege verschijnen en verdwijnen. Zo blijkt bijvoorbeeld blindheid niet het tegenovergestelde van zien, nee, het maakt er deel van uit.

 Naar binnen kijken, naar buiten kijken. We zijn in het rijk van het verlangen.