Van onzen correspondent

 Willem Elsschot schreef dus voor de NRC, al weten we niet zeker wat wel en wat niet. Het raden blijft een mooi spel. Wat is Elschottiaans?

 Zo vind ik een verslag uit 1919 van de tentoonstelling van ‘oorlogstekeningen' van de Antwerpse schilder Eugène van Mieghem (1875-1930), wat Elsschot de kans geeft eigen oorlogsindrukken te gebruiken, opgedaan tijdens de Duitse bezetting van de stad in WOI. Van Mieghem, observeerde net als hij de Duitse troepen:

 'Hun schitterende uniformen en flinke buiken van 1914 en 1915, hun geleidelijke vermagering en vervuiling naar gelang de oorlogsjaren elkaar opvolgden en de blokkade nauwer werd toegehaald, hun verwaande koppen uit de eerste periode, toen ze op weg waren naar Londen, de onmogelijke wrakken van landstormmannen, die later onze woningen doorzochten om koper en wol te vinden (...)'

 Dan laat de tekenaar zijn 'satirieke opwellingen de vrije loop'. Ook als hij beschrijft hoe de 'Sittenpolizei' meisjes oppikt: 'Wat een meiden, mijnheer!' En dan die verliefde moffen. 't Is om medelijden mede te hebben. Doch ook voor het treurspel, dat het verhongerde volk te zien gaf, blijkt Van Mieghem in hooge mate ontvankelijk te zijn geweest. Getuige zijn 'vreeselijke soepkinderen' (...). En de 'afgematte, hunkerende kudden die in de richting van 't veilig Holland sjokken. Zeulend met bakbeesten van pakken, die vaak groter zijn dan 't figuurtje dat ermee beladen is.'

 En dan: 'Ikzelf ben hier gebleven.'  

De journalist Elsschot

 Vlaanderen is taal. Alle dagen om zeven uur kijk ik naar het VRT-nieuws en hoor - liefst uit de mond van Wim de Vilder of Goedele Wachters - de verschillen met het Nederlands. Puur plezier je taal zo helder en gearticuleerd te horen spreken.

 Het boek 'Van onzen correspondent' met een keuze van C.J.Aarts en M.C.van Etten uit wat Willem Elsschot (1882-1960) of beter de jonge Alfons de Ridder in de jaren 1918-1922 - vermoedelijk - schreef voor de NRC. Het begint met 'De toestand der Vlamingen' waarin  meteen de verschillen aan het licht komen.

 Elsschot? Vermoedelijk ja (niets werd in de krant met naam ondertekend). Het is geschreven in 1918-1919, direct na de oorlog, in de door Duitse b­ombardementen verwoeste stad Antwerpen. En werd niet geplaatst. Waarom niet? Het verschil in stijl en cultuur was de Rotterdamse redactie kennelijk te groot.

 Lees mee: 'Sedert de Belgen hun eigen pot weer koken is de toestand der Vlamingen er niet beter op geworden. Voor de oorlog was een Vlaming slechts een sukkelaar, zonder meer, omdat hij geen Fransch kende of een gek omdat hij 't wel kende  en toch van die kennis in 't publiek geen gebruik maakte. Je kwam dan in een netten winkel, bij Antwerpsche menschen om een hemd te koopen of zoo. Als je in 't Vlaamsch vroegt om een paar van die dingen te zien, dan spraken de Vlaamsche winkeljuffrouwen onder elkaar fransch, waar je bij stond, en gaven je daarna in 't Vlaamsch een beknopt overzicht van wat zij besproken hadden.

- Maman! Il veut un chemise bleue numero 42! En moeder riep dan van boven, of van uit de keuken:

- Nous n'en avons plus, Maria! Montre lui une rose. C'est tout ce qui nous reste.

- Mijnheer, vertaalde de dochter dan alsof je niets gehoord hadt 'wij hebben die blauwe niet meer.'

  Vlaanderen was klein-Babylonië en is het vaak nog. Als premier Michel vloeiend Vlaams spreekt luistert men toch naar kleine uitglijers. Elsschot verkeerde tussen drie werelden, Zijn latere boeken heeft hij zorgvuldig vernederlandst.

  Ik bezit een stafkaart van Anvers en omgeving uit die tijd, waarop alle namen nog verfranst zijn. En het woord sukkelaar ken ik uit Suske en Wiske.

Spuitwater

 Het Nederlands en het Vlaams kruipen dichter naar elkaar toe. Morgen krijgen abonnees bij de krant De Standaard gratis het 'Gele Boekje met 1000 Belgisch‑Nederlandse woorden'.

 De Standaard woog 1000 woorden, samen met de Taalunie en de Taaltelefoon. Wat wel, wat niet, en waarom? Ik ben zeer benieuwd naar wat er in deze 'korf vol Belgisch­‑Nederlands' zit.

 Al vroeg belandde ik in het Antwerps dialect door tekenaar Willy Vandersteen. In zijn Suske (Francois) en Wiske heette de pop van Wiske (Louise) nog Schalulleke. In de Nederlandse versie werd dat eerst Schanulleke, later Schabolleke. En zo werd Lambik Lambiek (naar het frambozenbier Kriekenlambik) werd Jerom Jeroen en Sidonie Sidonia. Ik verzamelde Vlaamse edities en belandde in de geschiedenis van de taalstrijd. Stafkaarten waarop heel de provincie Antwerpen (Anvers) verfranste plaatsnamen droeg.

 Verdiepte me bij m'n bezoeken in de hoffelijkheid, het aanspreken met 'u'. Wat toch weer afgeleid moest zijn van 'vous'. Vlaamse wendingen waren voor Nederlanders grappig. Elke kaaskop wist dat neuken poepen was. Vlamingen waren boeren.  Elsschot deed zijn uiterste best ABN te schrijven. En als de boeren opstandig werden marcheerden in de straten van Brussel Franstaligen onder spandoeken 'KEER NAAR UW DORP'.

 Toen kwam de kentering, Mart Smeets bracht ons Vlaamse wielrentaal. Zei u tegen de renners. Café en wielrennen, daar begon het mee. Pintjes, uitbaters en in een zetel naar de finish brengen. Kinderhoofdjes werden voorgoed kasseien. Op café gaan kwam erbij. En de literatuur volgde. Er zijn meer Vlaamse schrijvers en dichters in Nederland dan ooit, goddank, al blijven de uitgevers Nederlands.

 Maar Bart de Wever overdrijft. Straks gaat dat België waar ik zo aan verknocht ben nog teloor. Dus: 'inkom' is beter dan entree. 'Vooraleer' muzikaler dan voordat. 'Telkens ik achterom keek' mooier dan telkens als ik achterom keek. En 'droogkuis' hoor ik liever dan stomerij.

 Zo, en nu een 'spuitwater' bij mijn filterkoffie en zeker en vast geen Spa rood.

 

Erna Kramer
Erna en Anton Heijboer in de jaren '50

Erna Kramer

Gisteren, koninginnedag, was Erna Kramer op bezoek in de Avonden-studio om te praten over haar boekje 'Anton Heijboer 1952-1959, het verzonken leven.' Erna Kramer was in die jaren getrouwd met Heijboer. Op haar vijftiende zag ze hem door de straat fietsen en zei tegen haar moeder dat ze met die man zou trouwen en een kind krijgen. Dat gebeurde. Zij was het ook die de relatie tenslotte verbrak.

 Jaren in Haarlem en Ijmuiden. Ze gingen om met oa. Godfried Bomans en Harry Mulisch. Het boekje is geschreven als een open brief aan Heijboer. Om hem te herinneren aan die vroege jaren. Een rijkdom aan détails. Je leert dat Heijboer uit geldgebrek etste op stukken zink die hij uit de dakgoot van zijn huisbaas sneed. Ook dat hij voor Erna kleren maakte, waaronder bijna ondraagbaar strakke zwarte broeken. Het staat er bondig. Zo bondig, dat je gaat denken aan wat er niet staat. Iets ervan vertelde ze aan Wim Brands en mij.

 Het verhaal over de dropveter is mooi. Bomans gaf een lezing voor het Leids Studentencorps, Erna mocht daar als vrouw eigenlijk niet binnen, tot Godfried zei dat anders de lezing niet doorging. Ze schrijft: 'Wij zaten op de eerste rij in de zaal van de sociëteit. Jij droeg een vlinderdasje bij je tweedehands smoking als we ergens naartoe gingen. Die avond was je vlinderdasje een dropveter. Tijdens de lezing begon je dat dasje op te eten. Godfried, die het in de gaten kreeg, trok zijn gezicht in steeds vreemdere grimassen in een poging om zijn lachen in te houden. Tegen het einde van de lezing was je dasje op.' Bomans kende Willem Elsschot. Over het bezoek - in De Panne aan de Belgische kust - aan Elsschot en zijn vrouw Fine vertelde Erna op de radio nog wat meer. In het boekje schrijft ze: 'Ik was nog een kind, zat erbij, volgde die gesprekken. Soms werd mij ook iets gevraagd. Ik vond dat ik veel leerde.'

Tags: 
Erna Kramer, Het verzonken leven
Beluister fragment