Elsschot als kunstcriticus

 Je hand op een lege plaats slaan heette het. Iets moest er liggen maar het lag niet op z'n plaats. Ik hoor zeggen 'alles heeft hier z'n vaste plaats'. Een stroomstoring als vanmiddag hier verplaatst je naar niemandsland.

 Ik tastte naar het schilderij 'De kindertafel' van Gustaaf van de Woestijne, dat Willem Elsschot op 22 juni 1920 in zijn stuk voor de NRC beschreef. De correspondent - als hij het was - ontpopte zich als een kunstcriticus. Hij had geluk, er was veel oude en nieuwe schilderkunst te zien in Antwerpen, Vlaams - werk van 220 schilders en beeldhouwers - maar ook Frans, met Marquet, Bonnard, Vuillard, Signac. Hoewel Elsschot de Pont Neuf van de pointillist 'zeer knap doch slechts weinig ontroerend' vindt. Wat hem het meest treft is De Kindertafel van Gustaaf van de Woestijne (1919).

  De kinderen moeten apart eten: 'Rondom een groote, opgedischte tafel zitten zes kinderen van vier tot tien jaar oud ongeveer, volgens ouderdom geplaatst. Men ziet het, dat ze broertjes en zusjes onder mekaar zijn. Ze hebben zekere familietrekken gemeen, ze hebben hetzelfde aschblonde haar en dezelfde helder-blauwe kijkers. Maar op elk aangezicht ligt een ander karakter te lezen, uit elk paar oogen straalt de persoonlijkheid, de eigen ziel van het kind. (...) En zo door.

 Dan beschrijft de correspondent het decor: '...vooral die opgedischte tafel met borden, glazen, schotels en vruchten, - vormt in het schilderij een knap geborstelde "nature morte". vol leven en frischheid. De schotel bloemige aardappelen die reeds klaar staat is een mooi brok kunst en de met melk volgeschonken glazen, wit tegen het witte tafelkleed houden hun volle waarde, en alhoewel die beide tonen ener zelfde kleur zoo danig weinig van elkaar verschillen, toch heeft de kunstenaar de juiste schakeering aangeduid, zoodat die bijna gelijke tinten niet alleen niet in elkaar vloeien, maat we door elk de eigen zelfstandigheid van het voorwerp sprekend  herkennen.'

 Uit: (Van onzen correspondent')

Tags: 

Van onzen correspondent

 Willem Elsschot schreef dus voor de NRC, al weten we niet zeker wat wel en wat niet. Het raden blijft een mooi spel. Wat is Elschottiaans?

 Zo vind ik een verslag uit 1919 van de tentoonstelling van ‘oorlogstekeningen' van de Antwerpse schilder Eugène van Mieghem (1875-1930), wat Elsschot de kans geeft eigen oorlogsindrukken te gebruiken, opgedaan tijdens de Duitse bezetting van de stad in WOI. Van Mieghem, observeerde net als hij de Duitse troepen:

 'Hun schitterende uniformen en flinke buiken van 1914 en 1915, hun geleidelijke vermagering en vervuiling naar gelang de oorlogsjaren elkaar opvolgden en de blokkade nauwer werd toegehaald, hun verwaande koppen uit de eerste periode, toen ze op weg waren naar Londen, de onmogelijke wrakken van landstormmannen, die later onze woningen doorzochten om koper en wol te vinden (...)'

 Dan laat de tekenaar zijn 'satirieke opwellingen de vrije loop'. Ook als hij beschrijft hoe de 'Sittenpolizei' meisjes oppikt: 'Wat een meiden, mijnheer!' En dan die verliefde moffen. 't Is om medelijden mede te hebben. Doch ook voor het treurspel, dat het verhongerde volk te zien gaf, blijkt Van Mieghem in hooge mate ontvankelijk te zijn geweest. Getuige zijn 'vreeselijke soepkinderen' (...). En de 'afgematte, hunkerende kudden die in de richting van 't veilig Holland sjokken. Zeulend met bakbeesten van pakken, die vaak groter zijn dan 't figuurtje dat ermee beladen is.'

 En dan: 'Ikzelf ben hier gebleven.'  

De journalist Elsschot

 Vlaanderen is taal. Alle dagen om zeven uur kijk ik naar het VRT-nieuws en hoor - liefst uit de mond van Wim de Vilder of Goedele Wachters - de verschillen met het Nederlands. Puur plezier je taal zo helder en gearticuleerd te horen spreken.

 Het boek 'Van onzen correspondent' met een keuze van C.J.Aarts en M.C.van Etten uit wat Willem Elsschot (1882-1960) of beter de jonge Alfons de Ridder in de jaren 1918-1922 - vermoedelijk - schreef voor de NRC. Het begint met 'De toestand der Vlamingen' waarin  meteen de verschillen aan het licht komen.

 Elsschot? Vermoedelijk ja (niets werd in de krant met naam ondertekend). Het is geschreven in 1918-1919, direct na de oorlog, in de door Duitse b­ombardementen verwoeste stad Antwerpen. En werd niet geplaatst. Waarom niet? Het verschil in stijl en cultuur was de Rotterdamse redactie kennelijk te groot.

 Lees mee: 'Sedert de Belgen hun eigen pot weer koken is de toestand der Vlamingen er niet beter op geworden. Voor de oorlog was een Vlaming slechts een sukkelaar, zonder meer, omdat hij geen Fransch kende of een gek omdat hij 't wel kende  en toch van die kennis in 't publiek geen gebruik maakte. Je kwam dan in een netten winkel, bij Antwerpsche menschen om een hemd te koopen of zoo. Als je in 't Vlaamsch vroegt om een paar van die dingen te zien, dan spraken de Vlaamsche winkeljuffrouwen onder elkaar fransch, waar je bij stond, en gaven je daarna in 't Vlaamsch een beknopt overzicht van wat zij besproken hadden.

- Maman! Il veut un chemise bleue numero 42! En moeder riep dan van boven, of van uit de keuken:

- Nous n'en avons plus, Maria! Montre lui une rose. C'est tout ce qui nous reste.

- Mijnheer, vertaalde de dochter dan alsof je niets gehoord hadt 'wij hebben die blauwe niet meer.'

  Vlaanderen was klein-Babylonië en is het vaak nog. Als premier Michel vloeiend Vlaams spreekt luistert men toch naar kleine uitglijers. Elsschot verkeerde tussen drie werelden, Zijn latere boeken heeft hij zorgvuldig vernederlandst.

  Ik bezit een stafkaart van Anvers en omgeving uit die tijd, waarop alle namen nog verfranst zijn. En het woord sukkelaar ken ik uit Suske en Wiske.

Spuitwater

 Het Nederlands en het Vlaams kruipen dichter naar elkaar toe. Morgen krijgen abonnees bij de krant De Standaard gratis het 'Gele Boekje met 1000 Belgisch‑Nederlandse woorden'.

 De Standaard woog 1000 woorden, samen met de Taalunie en de Taaltelefoon. Wat wel, wat niet, en waarom? Ik ben zeer benieuwd naar wat er in deze 'korf vol Belgisch­‑Nederlands' zit.

 Al vroeg belandde ik in het Antwerps dialect door tekenaar Willy Vandersteen. In zijn Suske (Francois) en Wiske heette de pop van Wiske (Louise) nog Schalulleke. In de Nederlandse versie werd dat eerst Schanulleke, later Schabolleke. En zo werd Lambik Lambiek (naar het frambozenbier Kriekenlambik) werd Jerom Jeroen en Sidonie Sidonia. Ik verzamelde Vlaamse edities en belandde in de geschiedenis van de taalstrijd. Stafkaarten waarop heel de provincie Antwerpen (Anvers) verfranste plaatsnamen droeg.

 Verdiepte me bij m'n bezoeken in de hoffelijkheid, het aanspreken met 'u'. Wat toch weer afgeleid moest zijn van 'vous'. Vlaamse wendingen waren voor Nederlanders grappig. Elke kaaskop wist dat neuken poepen was. Vlamingen waren boeren.  Elsschot deed zijn uiterste best ABN te schrijven. En als de boeren opstandig werden marcheerden in de straten van Brussel Franstaligen onder spandoeken 'KEER NAAR UW DORP'.

 Toen kwam de kentering, Mart Smeets bracht ons Vlaamse wielrentaal. Zei u tegen de renners. Café en wielrennen, daar begon het mee. Pintjes, uitbaters en in een zetel naar de finish brengen. Kinderhoofdjes werden voorgoed kasseien. Op café gaan kwam erbij. En de literatuur volgde. Er zijn meer Vlaamse schrijvers en dichters in Nederland dan ooit, goddank, al blijven de uitgevers Nederlands.

 Maar Bart de Wever overdrijft. Straks gaat dat België waar ik zo aan verknocht ben nog teloor. Dus: 'inkom' is beter dan entree. 'Vooraleer' muzikaler dan voordat. 'Telkens ik achterom keek' mooier dan telkens als ik achterom keek. En 'droogkuis' hoor ik liever dan stomerij.

 Zo, en nu een 'spuitwater' bij mijn filterkoffie en zeker en vast geen Spa rood.

 

Ida de Riddder (87)

Ida de Ridder

Nog steeds loop ik rond met Ida de Ridder (87), de laatste nog levende dochter van Willem Elsschot, die afgelopen zondag te zien was in 'De erven Elsschot' van Suzanne Raes. Eindelijk sprak ze over haar vervaarlijke vader, die zijn gezin zag als analfabeten waar niet mee te praten viel. Die nooit het woord tot haar had gericht. Ik zie haar bezig in haar keukentje. Rijk is ze niet.

Wat was er zo bijzonder aan haar?Eigenlijk alles. Geen moment liet ze zich van haar apropos brengen door het medium. En daarmee was ze een klein wonder in de dagelijkse zee van meebuigende, meeslijmende, meelachende tv-smoelen. Ik weet dat ze lastig gevonden werd. Dat overkomt menigeen die niet onmiddellijk naar de pijpen van journalisten danst. Suzanne Raes won haar vertrouwen. Vast niet zomaar. Weer zie ik dat vastberaden, heldere koppie.

Tags: