'Het kind dat ik laat kreeg - ik was veertig -, ik weet nog dat ik haar aanwezigheid verwelkomde met een bedachtzaam wantrouwen, en er aanvankelijk over zweeg. Het was geen fysieke angst, ik wantrouwde vooral mezelf. Ik was bang dat ik te oud was, dat ik niet in staat zou zijn een kind lief te hebben en te begrijpen of me aan het moederschap over te geven. De liefde had me - zo vond ik - al veel schade berokkend door me nu al twintig jaar exclusief voor zich op te eisen.
Het is niet mooi of goed om te veel na te de denken als je aan een kind begint. Ik was niet gewend veel over mijn toekomst na te denken, en nu leefde ik voor het eerst naar een precieze dag toe, terwijl ik daar ook pas vier weken van tevoren aan had kunnen beginnen. Ik dacht veel na en probeerde helder en redelijk te zijn. Intelligente katten zijn over het algemeen slechte moeders; ze zijn of te toegewijd of te onachtzaam. Ze slepen hun kleintjes bij hun nekvel overal met zich mee en een kuiltje in een fauteuil is een geriefelijk nest, maar de onderkant van het donsbed is nog beter, en misschien ligt het toppunt van comfort wel in de tweede lade van de commode.' (...)
Het loopt goed af, er komt een dochter, maar die wordt na verloop van tijd uitbesteed en zal zich door haar moeder verwaarloosd voelen. Kind of boek? Ze kende iedereen, van Proust tot Simenon, die haar zijn debuut liet lezen. 'Te literair,' vond ze. Dat nam hij ter harte. Je kunt niet genoeg Colette lezen.