De geluiden van een stille zomerdag, in een villawijk in Parijs: Passy, Auteuil. En dan voetstappen, 'Passen die haast als een lied klinken.' Beschreven in de bedachtzame precieze stijl van Colette (1873-1954). 'Kwieke, kordate en dansende passen.' En de vraag. 'Wie danst er zo vrolijk tijdens een wandeling?'
In de tekstenbundel 'De eerste keer dat ik mijn hoed verloor', het 'zelfportret in verhalen' dat Kiki Coumans van haar samenstelde en vertaalde leer je Colette kennen als waarneemster, schrijfster, maar ook journaliste - ze was tijdens de grote oorlog meermalen in Verdun en schreef erover - maar oog voor detail blijft haar gids en maakt dat je haar blijft volgen op al haar schreden. Wie komt daar aangelopen in Passy? 'Een jongeman? Nee, de hak draagt nauwelijks gewicht.'
'Ik bereikte tegelijk met de opgewonden passen de hoek van de straat, en daar zag ik ineens een jonge weduwe voor me, een donkerharige schone met een haarband van witte crêpe om haar voorhoofd en wangen. De rouwkleding die ze droeg - een lange zwarte, naar achteren geslagen voile, een kasjmieren jurk en suède handschoenen - was gloednieuw en nog stijf, met de onpersoonlijke vouwen van een pasgekocht kledingstuk. Onder dit zwart, dat in de felle zon blauwig werd, liep de jonge vrouw als een in draperieën gehulde overwinning, en met een driftige hoofdbeweging schudde ze haar voile als een rasmerrie met wapperende linten. Er straalde zo'n onmiskenbaar geluk van haar af dat ze even haar pas inhield toen ze de weerschijn daarvan op mijn gezicht zag...(,..)
(uit: 'Stille getuigen', 1923)