Colette en Proust

 Het lijkt een 'odd couple' maar het tegendeel blijkt waar als je de stukjes leest die ze over Proust, die ze kende, schreef. Je ziet verwante geesten. Ze stuurden elkaar hun nieuw verschenen boeken met opdracht. In de stukken die Kiki Coumans verzamelde en ver­taalde ontmoeten ze elkaar op de woensdagen van madame Arman de Caillavet. En na jaren, in de oorlog, ziet ze hem terug in de Ritz:

 'Toen ik hem terugzag, hadden de jaren van ziekte diepe sporen achtergelaten. Zijn onrust en zijn bleekheid leken het resultaat van een schrikwekkende kracht. In zijn rokkostuum, midden in een verduisterd Parijs, in de schaars verlichte lobby ontving Marcel Proust me met een wankele vrolijkheid. Over zijn kostuum droeg hij een openhangende bontmantel. Ik schrok net zo van de expressiviteit van zijn gekreukelde witte plastron en zijn stuiptrekkende stropdas als van de roetbruine vlekken onder zijn ogen en rond zijn mond, die door een achteloze kwaal in het wilde weg op zijn gezicht waren geklad. De voorkomendheid en hoffelijkheid die hij zijn hele leven behield, waren met zijn woorden en gebaren vergroeid als de macabere sporen van een uitzonderlijke jeugdigheid. Hij bood ons drankjes en lekkernijen aan met de onhandigheid van een zestienjarige jongen. Zoals veel mensen met een uiterst broze gezondheid voelde hij zijn vermoeidheid niet meer op momenten dat gezonde mensen bekenden dat ze moe waren.' 

Geur en smaak van het verleden

 Toen ik elf jaar oud na het 'knippen' van mijn amandelen wakker werd in het Haagse kinderziekenhuis kon ik nauwelijks eten, maar werd me voorgehouden dat ik een ijsje zou krijgen. Het ijsje kwam, maar het smaakte bijzonder vies. Naar smeerolie of zoiets.

 Dat ging over, wel bleek dat mijn reuk en smaak uitzonderlijk scherp waren geworden. Vooral voor de geuren van andere mensen. In het bijzonder de tantes die op bezoek kwamen. Wat er niet voor geuren in al dat ondergoed huisden, in hun bontjassen aan de kapstok. Als ik van school thuiskwam kon ik meteen in de gang al ruiken wie er op bezoek was.

 De laatste jaren leerde ik van de architect Pallasmaa dat de zintuigen altijd samenwerken. Als je iets ziet moet je wel iets horen, als je tante Bella ruikt zie je haar ook en hoor je haar stem.

 In de woorden van Baudelaire 'spreken zintuigen met elkaar'.

 De Madeleine van Proust, het cakeje dat hem naar zijn jeugd terugbracht is fameus. In eerdere versies is het overigens een gebakken boterham. Ik was in Commercy, waar ze gemaakt worden en je ze bij je ontbijt krijgt: mierzoet.

 In een gedicht in de Fleurs du mal, getiteld Het parfum verklaart Baudelaire het zo: 'Diepzinnig toverwerk van het herboren verleden dat ons, heden, dronken maakt!'

 In 'Gekleurd verleden' roept Cretien van Campen de tijden op dat foto's en film nog niet alle verleden opeisten. Bij een brief werd vaak een geurend souvenir gevoegd. Flaubert en Louise Colet voegden ook zakdoekjes handschoentjes en geurende haarlokken bij hun brieven. Van 11 augustus 1846:

 'Ik leid een dromerig bestaan in de plooien van je japon, onder de lichte krullen in je haar. Ik heb er hier een paar. O wat ruiken ze lekker! Als je wist hoe ik aan je stem dacht, aan je schouders, waarvan ik de geur zo graag opsnuif!'

Colette's oorlog

 In 'De eerste keer dat ik mijn hoed verloor' staat een stukje over de oorlogsjaren 1939-1940 van de oude Colette (1873-1954). Er was verduistering, blauw licht: Net als tijdens de eerste grote oorlog van 1915-1918.

 'Op de tast wandelen door Parijs, dat is toevertrouwd aan de blauwtinten van de nacht...', (...)

 "Weet u nog die avond in de oorlog, op de place Vendôme...?" Ja ik herinner me Marcel Proust, die onder een blauwe straatlantaarn naar adem snakte vanwege zijn astma, en zijn zachtpaarse, ingevallen gezicht vol schaduwen, overwoekerd door een gulzige baard, naar de hemel ophief. Aan zijn gelaatstrekken, aan zijn open mond die de paarsblauw bespikkelde duisternis indronk, konden we zien dat hij niet lang meer zou leven. Hij had nog wel de kracht om de nacht met zijn helblauwe oorlogskleuren te bewonderen. Op dat moment kwam er een luchtaanval en moest ik samen met Proust dekking zoeken in het Ritz hotel. Toen het gevaar geweken was, wilde hij, buiten adem maar bezield door een mondaine goedgunstigheid een rijtuig voor me laten komen, alsof er om twee uur 's nachts rijtuigen te vinden waren... Ik nam afscheid van hem en ging op weg naar Auteuil. Toen ik voorbij de place de la Concorde was, loste Parijs op in de massieve nacht. Ik trok mijn kousen en schoenen uit en liep verder, gerustgesteld nu ik onder mijn blote voeten de weg kon voelen.'

 Lopen in het donker, legt Colette uit, moet je leren.  

Na Therèse Cornips

 Therèse Cornips (1926-2016) is gestorven, ze gaf een generatie Proust te lezen. Want Frans kenden we nauwelijks. Deel na deel ging rond. Willem Brakman duwde me met m'n neus erop.

 Ik ging naar Cabourg, bij Proust het mythische Balbec en schreef Willem deze kaart. En vanuit Commercy noge­ens over de Madelein­e. De toevallig doorbre­ken­de herinnering, een kortsluiting tussen toen en nu.

 In Op zoek naar de verloren tijd zitten een stuk of tien van die momenten: het struikelen over de ronde keien op de binnenplaats van de Guermantes, de schimmelige lucht in een urinoir op de Champs Elyssees, de drie kerktorens bij Martinville en natuurlijk, het dopen van de Madele­ine in een kopje thee. Bijzaken die openbaringen worden.

 Moeilijk er het juiste woord voor te bedenken, schrijft Willem, maar ik heb een voorkeur voor het woord epifanie. Openbaringen zijn het. Voortkomend uit een willekeurige herinnering.

 Je moet maar durven, denk ik, zo'n grote aan­dacht vragen voor een zomerse logeer­partij van vroeger op het land, waarbij hij de gebruikelijke nachtzoen van zijn moeder door een late bezoeker is misgelopen en daar zo'n tachtig pagina's voor nodig heeft, of beter gezegd, zijn hele werk. Maar uit deze epifanie is alles ontstaan; de oorsprong van het plan zijn leven tot een kunstwerk te maken door het zich te herinneren, de samenhang ervan, de zin, de kiemcel van waaruit zich alles ontwikkelde.

 Dat is wat Proustiaan Willem Brakman me leerde.

Straatnamen, de naam

 Naast de bouwval van de uitgebrande school, waar ik les had in een gymzaal die met board tot twee lokalen vertimmerd was, woonde de bovenmeester. Van wie ieder kind wist dat hij de straten in het dorp hun namen had gegeven. Een statige man die de school liet beginnen door op een fluitje te blazen, omdat ook de schoolbel was verbrand.

 De zeven gedichten van Martin Reints in de nieuwe Tijdschrift Terras spelen zich af in Amster­dam Nieuw-Zuid. Veel ervan hebben als titel een straatnaam.

 Straatnamen, aanduidingen in een of twee woorden die hun oorspronkelijke herkomst en betekenis verliezen in het gebruik. Zie Proust.

 Zo wordt Speerstraat iets anders dan een verre echo van de Olym­pische Spelen van 1928 waar in het stadion vlakbij speren werden geworpen. Een naam die je meedr­aagt, een beeld, een klank, de benoeming van een kleine eeuwigh­eid, genaamd Speerstraat:

 

 'Rolkoffers ratelen over de stoeptegels/ van de Marathonweg

 een kruidenier en een paleontoloog/ halen herinneringen op: waar zijn ze geweest/ wat hebben ze gedaan

 wat hadden ze willen doen

 als ik voor de tweede keer verdwijn/ en alleen mijn God zich mij herinnert/ zal ik me dan mijn God herinneren?

 de God uit de Speerstraat/ linksaf tussen de Olympiaweg en de Olympiakade?

 het bloemencorso trekt voorbij/ de avond valt

 nu keert de rust terug/ en God begint aan zijn grote droom.'

Straatnamen, de straat

 Proust zet me op dit spoor met zijn Plaatsnamen, de naam, het dunne deeltje na Een liefde van Swann. Ongemerkt is dat in het boek met Haagse verhalen dat ik met Marcel van Eeden maak 'Straat­namen, de straat' geworden. Er stonden zoveel geladen straatnamen in de tekst dat ik er moest schrap­pen.

 Zou Laan van Meerdervoort of Sportlaan anderen net zoveel zeggen als mij? De tramconducteurs schiepen er hoorbaar behagen in ze af te roepen, alsof ze zelf daardoor adeldom ver­wierven: De Constant Rebecqueplein - naast de gas­fabriek, die daardoor toch een beetje deftig werd - of Laan Copes van Cattenburgh, kor­tweg Laan Copes en zeiden wegwerpend Mient als was het een vuiltje.

 Bij Proust speelt de klank van het - door hem verzonnen - Balbec of Combray vanzelf ook mee. De namen van alle stations op weg erheen brachten hem al dromen: 'Om het te laten beginnen hoefde ik maar Balbec, Venetie, Flore­nce te zeggen, binnen welke namen zich van lieverlee al het verlangen had opgehoopt dat de ermee aangeduide plaatsen mij inboezemden.'

 En zo blijft bij mij de Riviervismarkt klinken. En de fantasieen bij eindpunten waar ik nooit was, maar die trams in hun voorhoofd rondreden: Over­bos, Laan van Nieuw Oosteinde.

 Geprevelde namen zijn het, die bij Proust meteen een beeld oproepen, zoals van de stad Parma, sinds hij de Chartreuse de Parme las: 'Iets compacts, glads, lichtpaars en zachts'.

 Wat maakte de Haagse straatnamen anders? Er zit adel in. De Van Boetzelaerlaan, met aan weerszijden een plant­soen en lijn 11. Het Gevers Deynootplein. Straatnamen, letten o zo nauw. Wie geboren wordt aan de Transformatorweg krijgt het moeilijk. Mijn vader weigerde te ver­huizen naar de Polsbroe­kstraat.

 En nu zegt de conducteur weer: 'Waldeck Pyrmontkade'. Inmiddels gedempt.

Tags: 

Muzenstraat

 Straatnamen, de naam. Marcel Proust heeft de betoverende werking van plaatsnamen beschreven. Namen beloven, spiegelen reizen voor, herbergen verlangen in hun klank. Ik bekijk de kaart. Terzijde van waar nu het Haagse Centraal Station is ligt nog steeds de Oranje Buitensingel, die doorloopt naar de Koninginnegracht. De kade aan de overkant heet de Zwarteweg.

 Aan de Zwarteweg stond eens het statige zuilengebouw voor Kunst­en en Wetenschappen, met concertzaal. Voor de trappen, op de Zwarteweg lagen parkeersporen van de HTM voor de aanhangwagens met schoolkinderen die daar werden aange­voerd om schoolconcerten van het Kunstmaand Orkest van Anton Kersjes bij te wonen.

 Links van het majestueuze gebouw begon een smalle doorgang die de Muzen­s­traat heette, vast vanwege de Kunsten en Wetenschappen om de hoek, en uitkwam op de Fluwelen Burgwal.

 In de Muzenstraat moest ik na mijn zeventiende jaarlijks om half zeven in de ochtend zijn, in het Militair Hospitaal, achter het gebouw voor Kunsten en Wetenschappen, voor de Milita­ire Dienst-keuring. Eerst doorlichten, dan beginnen met de Morsetest, waarvoor ik altijd zakte. Tenslotte, aan het eind van de dag het gesprek met de legerpsycholoog aan de Laan Copes van Cattenburgh om Uitstel van Eerste Oefen­ing. Ik probeerde telkens afgekeurd te worden, maar men twijfelde aan de waanzin die ik voorwendde.

 Tenslotte werd ik Voorgoed Ongeschikt verklaard. Het gebouw van Kunsten en Wetenschappen brandde in 1964 af, het Militair Hospitaal werd - net als het hele buurtje - gesloopt en vervangen door nieuwbouw van ministeries, onder meer de Autoriteit Consument & Markt.

 De naam Muzenstraat, beroofd van elke betekenis, leeft voort.

 ps. Ik schreef een verhaaltje, getiteld Muzenstraat voor mijn bundel Haagse verhalen, die - met tekeningen van Marcel van Eeden - komend voorjaar verschijnt.

Tags: 

Wat dingen met je doen

 'Hoe de dingen ons bewegen' wordt de bundel stukken van 25 schrijvers over hoe punaises, vloerkleden en aspirines, iPhones en gebouwen met ons zijn vervlochten. Verschijnt eind dit jaar.

 Zondagmiddag om 14.00 uur is er in het Amsterdamse Castrum Perigrini een bijeenkomst over wat dingen met ons doen. Zou Proust ter sprake komen? Het ding dat een heel oeuvre in beweging zette was immers de 'Petite Madeleine', het cakeje waarmee hij Proust het ver­leden, zijn verloren tijd terugbracht.

 Ik logeerde in Commercy, nabij Nancy, waar ze nog steeds vandaan komen en kreeg elke ochtend bij het ontbijt zo'n cakeje. Nogal zoet. Een geri­bde vorm. Proust beschrijft de eerste keer dat ie er een van z'n moeder kreeg, in 'Combray': 

 'Ik drenkte een stukje van de madeleine in de thee en bracht daar even later met een lepel werktuiglijk wat van naar mijn mond. Maar precies op het moment dat de met cakekruimels vermengde slok mijn verhemelte raakte, ging er een huivering door me heen, en iets uitzonderlijks dat in mij plaatsvond trok mijn aandacht. Een heerlijk genot had me overspoeld, volledig op zichzelf staand, zonder duidelijke oorzaak. Het had de wisselvalligheden, de rampen en de kortheid van het leven op slag onverschillig, ongevaarlijk en illusoir voor me gemaakt, op de zelfde manier als de liefde te werk gaat, door me te vervullen van een kostbare essentie of liever gezegd was die essentie niet in mij, ze was mij. Ik voelde me niet langer middelmatig, bijkomstig, sterfelijk. (...) Er volgen nog vele madeleines.

 En dan ontdekt hij dat hij al zoekend, al schrijvend het verleden zal moeten herscheppen, opnieuw zal moeten uitvinden..

Tags: 

Swann

 Het begint met het onredelijke verlangen dat je de enige bent - en bent geweest - in het leven van de geliefde. Terwijl je jezelf o zo makkelijk van alles vergeeft.

 De enige. Wanneer dat - zeker bij een courtisane als Odette - onmogelijk blijkt begint het spel van bedrog en zelfbedrog in Een liefde van Swann. Onontbeer­lijk voor het in stand­houden van een droom. Wanneer niet alleen gaandeweg blijkt dat Odette naast hem andere minnaars ontmoet en ook dat ze in Baden-Baden en Nice een verleden heeft moet Swann zich van alles wijsmaken, uit zelfbehoud.

 En zij? Zij beoefent haar vak, met plezier, zeker in haar macht over hem. Zo is er het spel met de catleya's, de orchideeën, die ze in haar décolleté draagt, en die zo duidelijk verwijzen naar seks. Hoe loopt het af?

 'De duurzaamheid van Swann's liefde, de bestendigheid van zijn jalouzie, waren opgebouwd uit: dood, ontrouw, talloze verlan­gens en talloze twijfels die alle Odette tot onderwerp hadden. Indien hij haar gedurende lange tijd niet zou hebben gezien, zouden die twijfels of verlangens die afstierven niet door nieuwe worden vervangen. Maar Odette's aanwezigheid bleef in Swann's hart afwisselend tederheid en twijfel zaaien.'

Tags: 

Catleya

 Het scherpzinnigste boek over liefde en jalouzie dat ik ken is Prousts 'Een liefde van Swann', dat ik nu herlees.

 Vanmiddag kwam ik deze foto van hem tegen, wat ouder en grij­zer al, haar 'en brosse'. Mijn aandacht werd opeens getrokken door de bloem die Proust op z'n revers draagt. In een impuls bladerde ik terug naar wat ik net herlezen had op pagina 83, waar Swann zijn liefde Odette bij hem in het rijtuigje heeft genood:

 'Zij hield een boeketje catleyas in haar hand en Swann zag dat zij onder het kanten hoofddoekje in haar haren diezelfde orchideeën aan een pluim van zwaneveren had gestoken. Onder haar cape droeg ze een overvloed van zwart fluweel dat schuin toelopend was opgenomen, waardoor een grote driehoek van een witzijden rok tevoorschijn kwam en dat de laag uitgesneden halsopening van het lijfje, waarin zij ook catleyas had gestoken, eveneens een stukje witte zijde liet zien (...).'

 De catleya groeit in het boek uit tot een symbool voor de onmogelijke liefde van Swann. Wat draagt de schrijver daar op z'n revers? Geen twijfel: een catleya. Waarmee hij woordloos de verbondenheid met z'n per­sonage uitdraagt.

Tags: 

Pagina's